IV. gelyk de Westind;fche Plant van dien naam, hier
A xvmL* voor befchreeven*, zyne Haauwtjes zo wel on»
H oofd- der als boven den Grond voortbreDgt. Hier
s t o k . echter buigen de Bloem te; Itjes zig niet om o f
kruipen met het Vrugtbeginzel in den Grond;
♦ zie maar fommige Stengen o f Rankjes, dat nog
blad* '1Z2'WOnderlyker is , loopen onder de Aarde en volbrengen
aldaar de Bloem- en Vrugtmaaking.
Deeze Stengetjes zyn Bladerloos en witachtig,
de anderen hebben Klaauwieren met twee Lan.
cetvormige Blaadjes en fpitfe Stoppeltjes. De
Haauwtjes vallen een Duim lang en bevatten
twee o f drie ronde Zaadjes. Aan de Vezels der
Wortelen komen eenige Knobbels voort.
ïv. (4) Lathyrus met eenbl. St. tweebl. Klaauwie-
cicera!US ren en gronde famenge drukte Haauwen t
Vliezige. die op de Rug gejleufd zyn.
v. <5_) Lathyrus met eenbl. Steden , de Klaau-
Tamme! -wieren twee- en vierbladig\ de Haauwen
Eyrond famengedrukt, aan de Rug met
twee fcherpe kanten.
Die
b ) Lathyrus Ped. unifl. Cirrhis diphyllis Leg. ovatis &c.
G ouan Monsp. 368. Lath. fativus Fl. purputeo. C. B.Pin.
344* Aracus five Cicera. Dod. Perr.pt. Si}. lob. Ie. II. p. 69.
(s) Lathyrus Ped, unifl. Cinh. diph. tetraphyllisque , Leg.
ovatis &c. Gouan Monsp. 368. H. Clifr. 357. r . Lugdb.
363. Lath. annuus fl. coeruleo Ochri Sil.quL HERM. Lugdb.
357. /3. Lathyrus fativus Flote Fruftuque albo. C. B. Pin.
343. Lathyrus five Cicercula. Dod. Pempt. 522. Cicercula
«gyptiaca. C lus. Ui ft, 11. p. 236. Ha l l . Helv, inehoat.
Tom, I. p. iso.
>
Die Soorten van Lathyrus, welke op verfchei- IV.
de plaatfen van ons Wereldsdeel, in Switzer-A£ °^ r“
land , Vrankryk , Spanje, onder den naam van Hoofd-
JPlatte Erwten, tot Voedzel voor ’t Gemeen<TUK*
en voor het Vee gezaaid worden , verfchillen^-f/™**
meest in de Kleur der Bloemen, welke wit is
o f paarfch o f roodachtig. De Steng is ongevaar
een Elle h o og, o f wat laager in de paarfch-
bloemigen, die ook de Haauwen, aan de Rug,
wel gefleufd, doch niet met fcherpe kanten hebben.
De Haauwen zyn breed en byna Eyrond,
bevattende hoekige Erwtjes , die in de eerlte
Soort bruin, in de laatfte deezer twee witachtig
zyn. De eerften noemt men in Vrankryk
Gairouttes, de laatften Gesfes of Geisfes, in ’t
Hoogduitfch Kichern. Zy zyn in ’t kooken, en
niet minder in ’ t verteeren, van eene harde natuur.
T o t deeze Soort betrekt de Hoogleeraar N .
L . B u r M a n n o s (*) dat flag van Ooflindifche
Boontjes, welke Clymenum Benghalenfe genoemd
was door den Heer G A R z iN .,Ik heb, onder
den naam KadjangCatri, van Java eendergelyk
Gewas bekomen , dat ontzaglyk laDge Klaauwieren
met zeven Krulletjes en twee o f vier
Bladen op zyde h e e ft; als ook twee groote
Stoppelblaadjes met tweebloemige Bloemfteelen
cn de Haauwen verfchillen aanmerkelyk in
figuur.
(6)
(*) Fl. Ind. p, 162.