IV. te , de tweede valt hooger. Het zyn overbly-
vende Planten.
Hoofdstuk.
(8 ) Duizendblad met gevinde Bladen, de Vin*
Vch*ïiea blaadjes’iljlomp Lancetvormig, Zaagswyze
jfög'piia- getand.
fa.
Egyptifch. Q een zekerheid fchynt ’er te zyn voor de afkomst
van deeze uit E g y p te , niettegenftaande
men zig wys gemaakt h a d , dat het Severzaad
daar van zou komen, zegt L o b e l . Men vindt
h et Kruid in de T uinen ,e n door gedagtenKruid*
ken n e r, die hetzelve op een Eiland in de Griek-
fche Archipel vondt , is het afgebeeld en be-
fchreeven. ’t Gelykt in Gewas en Loof zeer
naar de Ptarmica , doch heeft de Bloemen in
ronde Bolletjes vergaard , die het Kruid aan-
merkelyk verfieren. D e Zaadjes waren platachtig
, fm a l, bruin , met een witachtig randje;
dus van het Severzaad verfchillende (*.).
By F o R SK A pH t vind ik niets aangaande
deeze P la n t, ten ware het zyne Kwabbladige
S ch illed mogt zyn. Bovendien vóndt hy in E -
gypte d eKrombladige, voorgemeld, BaSlran genaamd
(g) Achillea Pol. pinnatis, Foliolis obtufc Lanceolatis &c.
H- C l i f f 413- R-, Lu^dh. 175. Ptarmica incana Pinnulis
eriftatis. Tourhf- I- p-.***- T. 87. Abfynthium Santoni-
c«m /Egyptiacum. C. B. Pin. 139. Abj. ACgypt. Dod. Pempt.
as. Lob lc. 7$*.
{♦ ) lk heb te vooren reed* op die Soort van. Artmifia ,
welke Sant mica gebynaamd is, van dat Zaad gefproken.
naamd by de Arabieren. By Alexandrie groeide IVS
w ild e , alwaar het Extrakt der
dezelve in ’t
S tee len , Bladen en Bloemen
w y n , een Geneesmiddel tegen de Hypochondrie^0®'
uitleverde (* ) .
( 9 ) Duizendblad met gehandelde Liniaale ix.
met Brande- Hoofd*’
Afchgraauwe Bladen,een Heefierige Steng
en setuilde Bloemen.
Geborj»
deld.
' In plaats vah de Negende , die den bynaam
van Reukelom hadt , door den Ridder thans
voor een Soort van Athanafia verklaard en to t
de Jaarlykfe betrokken ( f ) ; breng ik hier een
ander Afrikaanfch of liever Kaapfch Kruidje,
het welk de Hoogleeraar N ; L . B u r m a n *
h ü s opgegeven en dus bepaald heeft*
B. M e t wit gedraalde Bloemen.
(1 0 ) Duizendblad met gevinde vlakke, infnee-
dig Zaagtandige Bladen, de uiterjlen
grooter en famengevoegd.
Ds
(*) Flor. ALgypt. p. LV.
<9) Achillea Fol. Fasdcuiatis Linearibus cinereis &c. FUr.
Cap. Prodr. p. 17.
c t) Zie myn II. D. VI. Stuk , bladz. 40.
(10) Achillea Fol. pinnatis planis incifo - (èrratis &c» Dra»
cunculus Alpinus Fol. Scabiofx. C. B. Pin. 9*. Prtdr. 39,
ïtarmica Alp. Matticarix folio TRiumf. Qis 83. T , BOCC.
Mui. 11. p. 130. T» HO» B*BB, R«r. III9, T, 99U
P t DMfc. X, STr$jr„
X.
JHacr».
pbylla.
Groorbla
dig.