IV, gladde Bladen, byna naakte eenbloemige
'Afdeel* Steelen en ruige Kelken.
stuk? * CS) Havikskruid met Wigvormige Stekelige
v. Bladen en eenbloemige naakte zeer dikke
jftracim opgeregte Steelen.
r enojum*
Van deeze drie komt de eerfte op hooge Gebergten
van Europa en op Ysland voor. Z y
groeit niet hoog, zo min als de andere, welke
mooglyk maar eene Verfcbeidenheid daar van
ia. De derde, een Virginisch Kruid, is zeer
fraay , doordien hetzelve de Bladen met Bloed-
kleurige Stippen en Aderen getekend heeft,
waar van het den bynaam draagt. De Bloem
is klein en geelachtig.
Tih’via C6) Havikskruid met effenrandige Eyronde
>iu:zen- van onderen IVollige Bladen , kruipende
° 01* Scheuten en eenbloemige Steelen.
In ons Nederland zo wel als door geheel Europa
Fol. gtabris femipinnatis Calyce ereflo hïrrutisfimo, Hall.
Emend. N, 96. Helv. inchoat. p. t i . N. 49.
(5) Hieracium Fol. Cuneiformibus hirtis &c. Gron, Virg.
H4. Hieiadum Marianum perelegans. Pluk. Mant. 102.
(6) Hieracium Fol. in tegerrimis ovatis fubtus tomen t o fis
&c. Mat. Mei. 369. Gort. Belg. 223. Kram. Auftr. 232.
HALL. Helv. 741- Gouaw Monfp. 412. DALIB. Paris. 238.
El. Stuc, 6 i i , 697. R. Lugib. 124. N. ix. Dens Leonis qui
Tilofella Officinanan. Tourne. Infl. 469. Pilofella major iepens
hirfuta. C. B. Pin, 262. Pilofella major. Cam. Epii,
709, Pilafella et Holoftiura Lacuns. Lob, Jc, 479,
ropa groeit deeze Soort op drooge Zandvelden. IV.
Men noemtze gemeenlyk Muizen- Oor, om Ayi>safïi
de Blaadjes Wollig ruig en hol zyn, in YFransch Hoofd-
Oreille de Rat ou Souris, in ’t Engelsch Mou- stuk. j
fe-Epr, ;in 't Hoogduitsch MeuzOor: maar in
de Walfche Taal WeWette, en by ons ook Na.*****'w
gelkruid o f Pilofelle naar den Latynfchen naam.
’t Groeit hooger dan de Alpifcfae, wier'Sten-
getje, volgens G ouan, naauwlyks anderhalf
Duim hoogte heeft; maar is , niettemin, een
zeer klein Plantje , dat men veel by ons op de
Duinen vindt. Het heeft dunne Bloemfteelc
j e s , omtrent een Handbreed lang, aan ’ c eind
verdikkende en in een zwartachtige ruige Kelk de
Blommetjes bevattende , die van binnen geel
zyn , van buiten rood o f paarsachtig.
Niets gemeener dan dit Muizen-Oor, vondc
de Heer de G orter in Velden en lugtige
Bosfchen van Rusland, byzonderlyk op de Eilanden
in de Neva-Stroom. Het komt ’er , zegt zyn
E d ., zeer verfchillend voor naar de Groeiplaats.
Op drooge dorre Gronden heeft men ’er kleine
Plantjes van, met enkelde ongebladerde Bloem-
fteeltjes. In vette Weiden en op vogtige plaat-
fen valt het hooger, met drie o f vier Bloemen
op ’t end van ieder Steel , die fomtyds ook
één Takje met een fmal Blaadje uitgeeft. De
Bladen zyn fomtyds aan beide zyden glad,
meest