IV. lyk men de Veld - Cypfes (Chanuepitys) fomtyds
Afdeel. genoero(i v in d t, thans in ’t Geflagt van Teu-
Hoofd- umircegfchikt * , heeft Liniiale ftompe, aan ’t
stok. encj breede , driepuntige Bladen , dat in t ge*
o ^ » % hee, „jet met Lancetvormige uitgegulpt getande
fchynt te ftrooken. Op Java valt die
* zie Soort van Tonderkruid , welke my toefchynt
ijsstok?’to t de Conyza Pubigera van den Ridder te be-
hooren*
0 „yM Dewyl in dit Geflagt verfcheide Soorten met
fitfiüa* ODgeftraalde Bloemen voorkomen , zo fchynt
y ^L x ix .m y hier ook dat Kaapfe Plantje te behooren,
*' st welk ik j wegens de kleinte > Conyza pujilla
noem. Hetzelve heeft de Stengetjes , T akjes
en Blaadjes, die ovaal zyn en ongefteeld met
een Puntje , allen fyn gehaaird, zo wel als de
Blaadjes der Bloemkelken, waar binnen eenige
Blomme tjes, in een Haairachtig Pluis vervat
z y n , la a ten d e , wanneer zy afvallen met het
2 a a d , den naakten Stoel, met omgeflagen K elkblaadjes
, als in de Afbeelding, over.
E r i g e r o n . Fynftraal.
Een G e fla g t, welks Griekfche naam van het
vroegtydig grys worden der toppen in een bekend
Onkrtiid afleidelyk zou zyn. De Duitfchers
hebben h et Vlookruid vertaald ( * ) ; doch die naam
zou eigener op het voorgaande pasfen. Het heeft de
Straalblommetjes Liniaal en zeer fm a l, o f zo
fyn
(*) Linn, Catt. ér Planden ,diuchPLANER.,i77J. II. Th.
p. 74*.
S Y H G E N E S I A ; @19.
fyn als H aa ir, ’t welk de voornaamfte onder- IV.
fcjieiding van het voorgaande maakt: des noem
iic bet Fynftraal. D e Stoel is , zo wel als in Hoofd-
h zelve naakt en h et Zaadpluis ongeftamd, Haai-'5TUK*
rig. Het bevat agttien Soorten, welken ik
allen te befchry ven h e b , naamelyk
( 1) Fynftraal met zydeling[e eenbloemige Stee- „ T*
* tj.e s t ni j t ■ Ernemn , de Maden Lancetvormig , getand, Vnco/um.
aan den voet omgeboogen; de Kelken rap. Symc^Ik*
p ig ; de Bloemen geftraald.
In de Zuidelyke deelen van Europa kom?
deeze voor , die den naam van Groote Conyza
voert by de Autheuren. T o u r n e f o r t hadt-
ze getyteld Groote Gulden Roede met kleverige
Bladen, zwaar van Reuk. G o u a n , ev enw e l,
geeft ’er maar de hoogte van twee Voeten aan*
Volgens anderen is de Steng anderhalf o f twee
Ellen h o o g , H o u tig , met Bladen van drie D uimen
la n g , twee Duimen b reed , en geele Bloemen,
niet grooter dan der gemeene Madelieven,
Aairswyze den top der Stengen bekleedende,
yyaar op gepluisd Zaad volgt, D e Bladen zyn
met
( Erigeron Pedunc. unifloiis lateralibus &c. Syji. Nat,
XII. Gen. 951. Vog. XiU. p, «17. Gouan Monsp 437. H.
CHg. 409. Ups. 258. Gron. Oriënt. 267. Conyza mas Theo-
phrafti , major Dioscoridis. C. B. Pin. 265. Conyza major.
Dop. Pempt. si. Virga Aurea major, Fol. glutinofis et grs-
vtülentibus. Tournï. Injl, j$o.
II, DEEL, X. StuS,