68s S a m e n t e e l i c e K r u id e n .
IV. het eerfte, alhier uit Zaad geteeld, kruipende»
met rondachtige Blaadjes, byna als die van ’t
H oofd- Aardveil of de Maluwe; het andere geeft, uit
8TUK* een j3olwortel, een Kruidig Stengetje en heeft
Vulwyve- de onderlte Bladen Lierachtig, met het groote
endftuk NierVormig getand. De anderen hebben
, meer of min , de figuur der Bladen van
Kruisbeziën. Veel Bloemfteeltjes komen aan ’t
end vóór, die paarfch geftraald zyn.
Tin. (3) Afchkruid met een enkelde Tros , Hart-
StiTrica?* vormig jlompe getande gladde Bladen en
siberifch. €en geheel enkelde eenbladige Steng.
iv. (4 ) Afchkruid met een enkelde Tros, Spa-
Zeegroen*. telachtig Hartvormige effenrandige Bladen
en een geheel enkelde Steng.
Deeze twee Siberifche gelyken naar elkander
z e e r , maar de laatfte heeft de Bladen ongekarteld
en zeer glad, hoewel zy Jin de andere
ook elfen zyn* In beiden zweemen zy naar
de Bladen van Zuuring of Melde , vallende
een Handbreed o f een Span lang; de Bloemen
een Duim of anderhalf breed , in de laatfte*
en
(3) Cineraria ïUcemo fimplici, Fol. Cordatis obtufis &c.’
Mant. 47a. Othonna Fol. Coidatis. H. Ups. 273. HlLL.’
p. 588. T. 14. Jacobatafirutn Cacaltx folio. Amm. R u tb .a u
T. 24. Solidago Fol. Cordatis fubrotundis. Gmel. Sib. H,
p. JC9.
(4) Cineraria Racemo fimplici &c. Solidago Flor. Spicatis,
Fol. fubsoidatis Scc. Gmel. SU.11, p. i6s* T . 74.
S Y N G E N Ê S I a ;
'ren de Steng twee o f drie Elldb hoog (*). Die IV.
van de andere blyft de helft laager. De Bloe- Afdee^»
men zyn welriekende en het Kruid is wat fcherp f l i j b
doch aangenaam van Smaak , wordende góge-sTüx/**
ten. De Bladen hebben de Kleur van Zeekool
zeg t L in næu s , zyn de eenigermaate Vleezig
en blaauwachtig , met de Steelen gerand-Spatelvormig
Cf}. e
t e ) Afchkruid met omvattende uitgehoekte on- v.
gelykvormige Bladen» - c 'meraria
Soncbifoliai,
Deeze Kaapfe, met groote paarfche Bloemen hoekt®*
en Bladen als 'van den Ganzen - Diftel, is een
iierlyk Gewas. Naar Planten, aan de Kaap der
Goede Hope gefchilderd, badt B re yn hetzelve
in Afbeelding gebragt.
f6)
. (* ) Caulis bicubïtàlis ,t tricubitàlis tt interdum Humana
alutudmis, zegt Gmeun , waar uit wederom blykt dat
%y de Ellen veel kleiner dan de onzen moet hebben geno*
men. Mooglyk vëtftaat hy doöt Cubitus flègts de Ellepyp
van een Menfch. Zyn Ed. bepaalt zulks in zyne Voorrede
1. D. p. CXXIII, Vvaar hy van de door .hem gebruikte
Voetmaat enz. fpréekt, niet. Thans vind ik hy Hubnkr
dat Cubitus maar een half Ellë zy , of anderhklven Voet/
t welk mync gisfing beveiligt. By anderen wordt het voor
een Elle gëhomen.
CD Fetiolis marginato- Spatnlatis, Sy/l. Hat. Ver. XI«
p. Dit is my ook duider. 5
Fo1, arnP'ex,'caulibus finuatis &c. Jacobxa
Sonchi folio, Fl. purp.-amplo, Afticana. Brefn Proir Iir
P* U, T. 21, f. i.
X x