IV, Soort, door T i l l tus afgebeeld, hebbende
JAfd e e i, een groote welriekende Bloem. De befchry-
Hoofd. vinS j welke hy daar van geeft, is opmerkelyk.'
s tu k . , , In het Ryk van Tunis, zegt h y , degeheele
„ Streek van Ütica tot aan het Meir naar *t
„ Zuiden, wordt deeze ongeftengde Plant,
»i Tafga genaamd, gevonden. Z y heeft een
„ dikken Houtigen W o r te l, byna zonder Ve-
„ zelen , met Afchgraauwe , niet gedoomde
„ Bladen, die gefnipperd zyn, van onderen
» grys, van boven groen ; de Bloemen aange*
„ naam van Reuk. Zy groeit doorgaans op een
„ droogen Grond, dikwils op Heuvelen, en de
, , Gewelven van die Kelders in de Ruinen van
, , Karthago, welke, eertyds tot Waterleidingen
„ geftrekt hebbende, thans tot Wooningen voor
„ de arme Mooren dienen , zyn ’er mede als
„ bekleed. Van dat ruuwe Volk worden de
, , Bladen, tegen een Ziekte der Paarden die van
„ de Hitte ontftaat, met Gerst gemengd, in-
„ gegeven. O f het eene der Levantfche Mus-
„ kus - Artisjokken zy van T o u r n e f o r t
,, durf ik niet verzekeren.”
C a r l i n a . Everwortel.
Een gedraalde Kelk, met de rand-Schubben
lang en gekleurd , bepaalt de byzondere Kenmerken
van dit Geflagt, waar in de zeven volgende
Soorten zyn begreepen.
CO Ever-
(T) Everwortel met de Steng eenbloemig, IV.
korter dan de Bloem. AFxx!L’
, , , , Hoofc*
Op openleggende drooge Bergen, zo in Duitlch-5TUKt
land als in Italië, groeit deeze Plant die Bladen r.
heeft als der Artisjokken, doch rauwer, enuitaJ^£“*
het midden derzelven een Kop fchiet, met de ° n?«*
Kelkfchubben uitgebreid en gekleurd, die daar
van als een Straalbloem maaken, in ’t midden
paarfche Blommetjes bevattende en daar op
volgen Zaaden met Pluis, die door een Geuts»
wys Blaadje afgezonderd zyn.
De Grieken hebben dit Gewas Witte Chamce'
leon genoemd, in onderfcheiding van de Zwarte
, hier voor befchreeven, welke men gemeen»
lyk Everwortel tytelt, als gemeld is. De Wortel
van het tegenwoordige komt, onder den
naam van Radix Carlince of Cardopathue, in de
Theriaak en andere Winkelbereidingen. Op zig
zelf wordt ’er een Afzettende, Hartfterkende,
Tegengiftige hoedanigheid aan toegefchreeveo.
Z y heeft een Aromatieken Reuk en Smaak, en
bevat veel Olie. De Stoel wordt, in fommige
Landen, even als die der Artisjokken gegeten.
Ca)
( ï) Carlinn Cäule unifloro Flore brevloré. Syfi. Nat, XII.
Gen. 929. p- f'eg. XIII. p. 607. Mat, Mei. s78. H. Cliff.
Ups. R.» Lugdb. US- Gouan Mtmsp. 4z6. Carlina acaulo*
magno Flore albo. C. B. Pin. 38°. Chamsleon albus*
Clus. Hiß. II. p. US. CAM. Epit.+tS. Carlina altera, Don,
Tempt, 727. Chamäleon albus, EOF. h . II, 4.
|I» DïSt* X. JTOhi