58a
IV, ^ ien , en byna Kogelronde hangende Blos*
“ men, die den Stoel ruig hebben.
H oofds
t u k . Blykbaar verfchilt die Kruid , dat men gewoon-«
Overtolligelyk Alst o f Alfem noemt, van de Fynbladige
Vêeiwyve- ^ Roomfche Alfem , hier voor befchreeven.
De Italiaanen noemenze Asfenfo, de Spanjaarden
Asfenfios, de Portugeezen Alosnat deFran-
fchen Abjinthe ; alles naar ’t Lacynfch woord
Abjinthium , dat van de Grieken overgenomen
is. De Engelfchen heeten dit Kruid Wormwood,
de Duitfchers Wermuth, dat op de eigenfchap
ziet; de Sweeden Maloert o f Maleta.
De Groeiplaats wordt gefteld door geheel
Europa , op drooge Steenige plaatfen, en zy
valt ook door geheel Siberie Oostvvaards. tot in
Amerika, zo G m e u b meldt, die echter twy-
felt o f de zyne, door hem tot verbetering der
oude Afbeeldingen in h Koper gebragt, niet van
de Gewoone Alfem verfchille. De Bloemtrosjes»
zegt hy , zyn aanmerkelyk grooter , de Reuk
en Smaak een weinig aangenaamer en de Kleur
der Bladen minder grys. Dit echter , ziet men
lig t, kan tot een weezentlyk verfchil niets maa-
ken. Zekerer is ’t , dat de Alfem, gelyk veele
an-
«tcum if. Roraanutn Officinamm & Dioscoridis. C. B. Pin.
13«. Abfinthium. Cam. Epit. 451, Abs, latifoliutn. Dod.
Tempt. t i . Abs. vulgare Ponticum Ruellii. Lob. Ie. 751.
Abfistth. inffpidum, Abs. vulgïri fifnile. C. B. Pin. 139.
Boerh. Lugdi, I. p. 12«, Abs. inodomm & infipidutn. jjoe«
Tempt, x«.
aodere Kruiden, in Zuidelyker Landen,
minfte wat Europa betreft, geuriger en kragti- xx> ‘
ger vallen; des ook die Alfem,welke omftreeksHoofd-
Rome, o f in Griekenlanden Klein A i ie .g r o e i .»™ .^
de 9 deswegen Pontifchd genaamd 9 van de oud£/uperfiua+
Geneesheeren , om haare drooge, famentrek-
kende en dus meer verfterkende hoedanigheid,
den voorrang werdt toegekend. De Alfem ,
evenwel, die wild voorkomt in de middelfte en
Noordelyke deelen , is geenszins van bitterheid
ontbloot; hoewel men op veele plaatfen, hier
te lande,een Alfem vindt zonder Reuk o f Smaak.
B o e r h a a v e tekent die , zo wel als de bittere,
benevens de Z e e -Alfem en eene die La-
vendelbladigis, als Inboorlingen aan. In Sweeden
wordt het Vleeich der Schaapen, die ’er van
eeten, bitter, zegt LtNEADSi Anderen hebben
zulks van den Melk der Koeijen aangetekend.
Van een Rusfifch Leger waren veele
Paarden, daar door, in éénen Dag geftorven. '
Van ouds tot heden heeft men ongemeen
hoog geloopen met de kragten van dit Kruid,
dat zekerlyk een uitmuntend Maagmiddel is , en
daar door verfcheide Kwaaien, die uit de kwaa-
de gefteldheid of onwerkzaamheid der Chylbereidende
Werktuigen ontftaan, o f voorkomen o f
geneezen kan. Hierom hebben fommigen het
tegen het Voeteuvel, anderen tegen de Wa-
terzugt, het Graveel en Afleopende Koortfen ,
zeer geroemd. In Galachtige Temperamenten,
nogthans, zyn bittere Kruiden, die minder hit-
O o 4 aig