8iO S.AMENTEEUGE KRUIDEN."
IV. aan twee uit de Oxels der Bladen v o o rt, gelyh
t e m * ook dikwils plaats heeft in de eerfte.
H oofd- Dat het een verfchillende Soort z y , zou men
s tu k . ujt; de kortheid der Bloemfteeltjes, opniaaken (* ) 9
r^eiwyve- ^ at ^ 'ac^en a a n g a a t, die in deeze la a tlle ,
ry, als naar de Akker-Munte gelykende, veelbree-
der zouden moeten zyn , dit bevind ik in dq
mynen , van Java en Japan ontvangen, wee*
zentlyk hurkende Kruidjes zynde, zodanig n ie t,
en de Bloemhoofdjes derzelven zyn op ver naa
zo kort niet gefteeld, als volgens de aangehaalde
Afbeeldingen : weshalve ik denk, dat dee«
ze een Verfcheïdenheid zou kunnen zyn van de
voorgaande Soort. Door den Heer N . L . B u r -
m a n n u s , immers, wordt het Breedbladige In*
difche Bidens van G a r c i n to t dezelve t ’huis
gebragt t f%
S i-
(#) Niet uit die der Bladen. LinN^us zal zulks uit Du.-
LENius beflooten hebben, die van de Bloemhoofdjes zegt,
Pediculis femper brevibus infidentibus. Hy (preekt vaa die ge-
fteldheid der Bladtn niet , welke men niet minder in de
andere zou kunnen vinden , en dus maakt die bepaaling
geen weezentlyke onderlcheiding. Of Semina mutica, qua-
drifariam muricata {in Spec. Plant,) eene verftaanbaare uitdrukking
zy , laat ik daar. Ongedoomde Zaaden , die viervoudig
gefpitst zyn, luidt inderdaad wat vreemd en tegen-
ftrydig Dillenius fpreekt van de Zaaden der laatfte niet,
doch van die der eerde zegt'hy, dat dezelven platachtig vierhoekig
zyn, naar die van het Bidens gelykende, doch ongebaard.
Tn de bepaaling der Gedagts * Kenmerken wordt van
den Ridder zelf gezegd , Semina mutica , zonder iets meer
daar by.
Cf) VetbeGtia alba. F , Ind, p, 184, Dillemius oordeelt ,
dat
S i c E S B E c m . ’ Geitenbek. IV.'
AFDEEL.'
By het uitgeeven der Planten van den Clif*
fortfehen ï u i n , hadt de Groote L i N nasusstuk.
deezen Geflagtnaam, ter eere van D otlor S i e- Polygamie
g e s b e c k , Opziender van den Petersburgfen
Hortus Medicus, ontworpen. H y hadt hemzelf
Profesfor der Kruidkunde getyteld, daar doch
niets door denzelven , dan een L y st der Planten
, zo inlands als uitheemfeh , waar mede de
Peterburgfe Tuin in ’t jaar 1736 verrykt w a s ,
in ’t licht gegeven ware. Misfchien hadt Sie*
g e s b e c k deezen L yst aan den Ridder gezonden ,
die bedenkelyk zulks niet gedaan zou hebben, in-
dien hy geweten hadt , d a t omtrent dien tyd
een zo fcherpe en fpottende beoordeeling van
zyn Samenftel, door deezen H e e r, uitgegeven
w e rd e , welke door den Heer G l e d i t s c h
zeer grondig en kragtdaadig is wederlegd (* ) t
doch niet minder vinnig en onbefeneiden, door
gedat
Mohison de Bladen der eerde, ten onregte, een Vinger
lang en breed genoemd heeft ; 't welk nogthans nagenoeg
met zyn eigen Afbeelding ftrookt, en biykt, wanneer men
’er den Vinger op legt. Zyn Ed. hadt Morison, derhalve,
zo ’t fchynt, niet wel begreepen.
, {*) M, Joh. Gottlieb Gleditsch &c. Confideratio
Epicrifees Siegesbeck.iana in Linn&i Syft. Plant. Sexuale &c.
Berolini. 374-0. Octavo. Dat van Sif,gesbeck was in 't zelfde
Jaar 1717 , toen de Hortus Cliffortianus uitkwatn,te
Tetersburg in ’t licht gegeven. Men vindt het in ’t Vertoog
van Gleditsch woordelyk.
II. DEEL, X. STUK,