IV« Wortelen , volgens anderen van die der Zaa-
Afdeel, den , als naar een Koot gelykende, zou afkom-
xvui. A j. zyq* weshalve ik het Kootkruid noem.
s tu k . Het bevat wel twee en - veertig Soorten, on->
Tienman- der welken de tien eerften opftaande, de vol-
Kge' gende agttien verfpreide en fomtyds leggende
Stengen hebben , beiden gebladerd; de twaalf
die daar aan volgeD , ongebladerde , en de twee
laatften Houtige Stengen. Deeze twee heb ik
onder de Heefters befchreeven j de overigen
volgen hier.
A . Met opftaande gebladerde Stengen.
( i ) Kootkruid, dat geftengd is, met Rolronde
byna ongefteelde Aairen , Wollige Kelken
en Haauwen.
(a) Kootkruid, dat geftengd is en opftaande,
met gekropte Bloemen , byna ongefteeld,
uit alle Oxels der Bladen.
(3) Kootkruid , dat geftengd is , met Kogelron
( j) AJlragalus Caulescens Splcis Cylihdr. &c. Syjl. Nat.
XI'. Gen. *92. p. 49*. XIII. p. $66. Aftrag. Cap. ob-
iongis fesf. H. Clif. J6I, R-. Lugdb. 391. Gouan Mensp.
j84. Aftr. Alp. piocerior Alopecuroides. Tqurnf. lnft. 416.
Al in .. Di3 . T . 58.
(1) A f t r a g a lu s Caul. ere&us &c. Aftr. Oriënt, maxlmus
ere£tus incanus, Cauleab imoadfummum florido. Tournf.
Cor. 29. Itin. 11. p. T. 294. Aftrag. Dioscor. vul go Chriftia-
na Radix. Dalech. A p p , 26 ?
(3) A ft r a g a lu s Caul. Capitulis Globofis &c. h . Cliff. i6o.
r . Lugdb, 391. Aftrag. Oriënt, viüofislimus &c. tournf.
Ctr, *9>
I.
Aftragalus
Alepecoroi*
des. Vosfen*
fiaartig.
II.
Cbrijliastus.
Xriftelyk,
III.
Capitatus,
Hoofdig.
ronde Hoofdjes, die zeer lang gefteeld IVi
zyn en uitgerande Blaadjes. ^xvmh
Hoofde
(4) Kootkruid , dat geftengd i s , opftaande en sTUKt
Haairig > met geaairde Bloemen en Els• iv.
vormige Haairige Haauwen. ^puï/uu
Haairig.
Van deeze vier groeit de eerfte , zo L in-
Njeus zegt, in Siberie en in Spanje, de twee
anderen heeft T o u rn e f o r t in de Levant
ontdekt; de laatfle komt voorin Siberie en in
Thuringen. Zeer fraaije Bloemgewasfen maaken
zy uit, inzonderheid de tweede, die de Aftragalus
van D ios cori des , gemeenlyk Kris-
telyke o f Krijten - Wortel van D a l e cha m p ,
fchynt te zyn. Deeze hadt de geheele Sceng , * *
tusfchende Bladfteelen, met Bloemen beladen,
welke geel , in de volgende Soort paarfch, en
in de laatfte geelachtig zyn. ’t Getal der Vin-
blaadjes is groot in deeze Kruiden , die allen
ruig zyn van Loof, en maar één of twee Voeten
hoog groeijen, uitgezonderd de eerfte,waar
van de Bladen een Elle lang zyn , hebbende
meer dan twintig paar groote Vinbladen, van
Eyronde figuur.
•
(5) Kootkruid met een vyf kantige gladde Steng, v.
A u flr ia cu t i
°P Oofte*.
ryks, •
(4) AJlragalus Caul. ere&us Pilofus Scc. H. Ups. z i6.
Amm. Rutb, 165. Cicer monc- Lanuginofum eredum. C.
B. Pin. 347. Prodr. 148.
(5) AJlragalus Caule pentagono giabio &s. Mant. 490.
II. Deel. x . S im .
B