zichtigheidsmaatregelen de tijdmeters te zeer door het schudden
in de war waren geraakt, om ze nog met eenige nauwkeurig-
heid voor lengtebepaling te kunnen bezigen.
Toeankoe laras van So engei Poear met zijne familie.
R E I S V E R H A A L .
Op den 13‘,en Februari 1891 des morgens te 6 nur kwamen
Bakhuis, Koorders en ik aan het Station te Padang Pandjang,
ten einde de bagage, die de vorige dagen was aangekomen,
■onder de koelies te verdeelen en vervolgens met hen längs den
grooten postweg naar Fort van der Capellen op marsch te
gaan. Al spoedig voegden van Raalten en van Alphen zieh bij
ons; maar de koelies waren minder vlug bij de hand, daar zij
als Maleiers een grooten afkeer van vroeg opstaan hadden. Zoo
begon onze dagtaak met vrij doelloos heen en weer drentelen,
daar de frissche bergkoude ons het stilstaan verbood. Lang-
zamerhand kwamen van verschillende kanten troepjes koelies
opdagen«: en kon de verdeeling der lasten een aanvang nemen.
Op mij als nieuweling in de Oost maakte de eerste aanblik
onzer dragers een weinig bemoedigenden indruk. Meerendeeis
klein en- tenger, hoogst armoedig gekleed, gaven zij alles be-
halve recht tot de verwachting, dat zij bestand zouden zijn
tegen de vermoeienissen en ontberingen van een langen en
bezwaarlijken tocht door onherbergzame rimboe (wildernis).
Daarbij droeg het gelaat der meesten die onvriendelijke en
ontrouwhartige uitdrukking, welke mij bij mijn aankomst van
Java op Sumatra zoo sterk in het hier wonende Maleische ras
had getroffen, in tegenstelling met de veel goedaardiger en
opgewekter geläatstrekken der vroolijke Soendaneezen. Het is
vooral de diepe overlangsche plooi tusschen de wenkbrauwen,
die aan het gezicht der Sumatraansche Maleiers zulk een nor-
sche en laatdunkende uitdrukking geeft.