uit, allerwegen slaat men op muziekinstrumenten en. schiet
men geweren af.
De mededingende prauwen zijn ongeveer 25 Meter lang en
voeren 30 tot 40 man, van körte riemen voorzien.
Een recht riviervak is voor den kamp uitgekozen. Alle prauw-
vaartuigen zetten zieh te gelijk in beweging en trachten zoo
spoedig mogelijk het eindpunt te bereiken. Het eerstaanko-
mende is overwinnaar.
De hierbij gebruikte prauwen hebben geen andere bestem-
ming en worden na afloop der race uit het water gehaald en
onder de huizen of onder afdakjes bewaard. Meestal worden zij
vervaardigd van kajoe koelin‘). Het veilen van de daarvoor
uitgezochte boomen gaat met zekere plechtigheid gepaard.
Het dialect der Kwantanlanden wijkt aanmerkelijk a.f van dat
der Batang-Hari-districten en der Gouvernementslanden. Het
groote verschil zal wel gelegen zijn in de uitspraak.
De Controleur Twiss vermeldt als bijzonderheid, dat in de
negrie Taloek de mannen zouden worden aangesproken met
„kou” , in de Bovenlanden het vocatief voor vrouwen. Dat ge-
bruik zou ontstaan zijn bij gelegenheid, dat een deel der bevol-
king zieh in het bosch bevond en een der vrouwen door een
tijger gegrepen en verscheurd werd. Alle mannen liepen be-
vreesd weg, maar de vrouwen verjoegen het ondier en namen
het lijk mede.
De Sterke sexe werd natuurlijk om hare lafhartigheid bespot
en sedert met het vrouwelijk voornaamwoord betiteld.
Waarschijnlijk is „kou” echter niets anders dan een verkorting
van het in Riouw gebruikelijke „angkou” . ■
De strijdbare aard der Taloeksche vrouwen is overigehs be-
kend. Bij den prang hadat met Sintadjo moeten zij, toen de
mannen aarzelden, om de broek gevraagd hebben en aange-
boden in hunne plaats ten strijde te trekken.
Vroeger is herhaaldelijk beweerd, dat in-de Kwantanlanden
" j V o lg en s Da toek Bandhara van G oeno eng meer van kajoe banio.
overblijfselen van Hindoe-monumenten zouden worden gevon-
den ). Herhaald onderzoek bij in die streken bekende inlanders
heeft echter geen spoor daarvan doen ontdekken, zoodat met
vrij groote zekerheid kan worden aangenomen, dat zij ten
eenenmale ontbreken. Waarschijnlijk is men misleid door berichten
uit de Batang-Hari-districten, waar enkele fraaie beeiden
bekend zijn.
b. D e IX k o t a ’s.
Het landschap der IX kota’s ») grenst ten Noorden aan de
negrie Padang Tarab en aan de Kwantan; ten Oosten aan het
bondgenootschap Loeboek Ambatjang ,\ ten Zuiden aan de Batang
Hari-districten en wel aan Sigoentoer; ten Westen aan de
onderafdeelingen VII kota’s en Lintau en Boea van het Gouvernement
van Sumatra’s Westkust.
Sedert de afscheiding van Paroe zijn er nog acht negrieën
overgebleven, nl. Soengei Batoeng, Ajer Arno, Meloro en
Tandjoeng Käling, te zamen de V kota’s, benevens Kamang,
Galoga, Koenangan en Pariet Rantang, te zamen de IV kota’s
genoemd.
Oudtijds moet een bondgenootschap bestaan hebben, de XIV
kota s (sahingga Tabeh moedik dan sahingga Paroe hilir XIV
kota),. waartoe behalve de genoemde IX kota’s behooren Si
Asam, Laboeng, Oeloe djaoe, Timpeh en Tabeh.
Si Asam is reeds sedert lang uitgestorven ; Laboeng en Oeloe
djaoe zijn verlaten; Timpeh en Tabeh hebben zieh bij Sigoentoer
aangesloten ’).
De bevolking is van denzelfden oorsprong als die der Pa-
dangsche Bovenlanden. Zeden en gebruiken komen dan 00k
nagenoeg overeen.
W W W d; f tu f s > L a n g e , Prof. V e th , de laatste 00k in het Aardr. en
s tatis tiek W o ord en b oek van Ned. Indië, jde d e e l, bldz. 715.
r vol| ,ende tnededeelingen zijn hoofdzakelij’k ontieend aan een nota van den
c o n trô le u r T w is s .
' ) Enkele berichten spreken van eene latere afscheiding. -