neerstralenden regen, ijlde in toomelooze vaart voorbij, takken
en stronken zwaaiden in wilde kringen mee, de afhangende
oeverstruiken zwiepten met hunne twijgen in het sop. En in
Zuidoosten hingen de buien even zwart en dreigend als den
vorigen avond, gromde de donder even onheilspellend. Wel
klaarde het een oogenblik op, en kromde zieh zelfs een fraaie
regenboog aan ’t gescheurde-zwerk, maar slechts om ons met
valsche hoop te paaien, want weldra vaagden nieuwe buien
net ljdele kleurenspel met stroomen waters weg.
Van oprukken was voorloopig geen sprake; ’t eenige wat geschieden
kon, was onzen onvermoeiden Radja Labih met Bagindo
tan Rasar en eenige kap-koelies op verkenning uit te laten gaan.
n afwachting van zijn terugkomst hokten wij tameliik be-
drukt bijeen, op het kleine plekje grond, dat wij van ’t dichte
struikgewas hadden kunnen ontdoen. Wel zaten wij nog droog,
maar de hoogte boven den waterspiegel bedroeg nog geen
meter, het water bleef snel stijgen en ’t kwam ons voor, dat
verder landwaarts in de grond weer daalde, en wij dus meer
en meer door de overstrooming werden ingesloten. Hooge
gronden konden wij in den omtrek niet in *t oog krijgen, zoo-
dat wij, als wij door ’t water werden verjaagd, slechts in de
boomen van ’t aangrenzende woud een schuilplaats zouden kunnen
vinden. ’t Eenige wat ons troostte was de herinnering, dat
wij den vorigen dag op den anderen oever door nog lager gelegen
moeras hadden gewaad, wat nu zeker geheel onderstond
terwijl de overtocht der rivier, die den vorigen dag zoo ge-
makkelijk was afgeloopen, nu geheel onmogelijk zou zijn.
Na_ eenige uren keerde Radja Labih terug, met tameliik
günstige' berichten. Hij had ten eerste op betrekkelijk geringen
afstand een droge piek gevonden, groot en hoog genoeg
om er met gerustheid op te kunnen kampeeren. Verder voort-
dringend was hij op een pad gekomen, dat schoon half on-
zichtbaar gemaakt door ’t hooge water, over een aanzienlijken
afstand te volgen was geweest, tot waar het weer aan den
rechteroever der rivier uitkwam op een soort brug, bestaande
uit een massa boomen, die deels door de natuur, deels door
menschenhanden daar waren opgehoopt. Hij was die brug over-
gestoken en had aan den linkeroever hetzelfde pad nog een eind-
weegs kunnen volgen, maar geen droge plekken meer ontmoet.
Deze berichten vervulden ons met de hoop, dat wij den weg
ontdekt hadden, waarlangs de aanleggers van den ouden ladang
dezen bereikt hadden. Blijkbaar waren zij uit het Noorden gekomen
en bewoonden dus waarschijnlijk kampongs nabij de
Sigati, in de richting van Langgam. Er bestond dus alle reden
om te verwachten dat deze kampongs met Langgam door wegen
verbonden waren. Derhalve besloot IJzerman, de oevers der
rivier niet te verlaten, maar te trachten, zoodra het watervol-
doende gevallen was, het gevonden pad te volgen. Hadden wij
geweten wat. ons bij die poging te wachten stond, wellicht zouden
wij getracht hebben ons zoo spoedig mogelijk van de rivier
te verwijderen en in oostelijke richting hooge gronden op den
rechteroever te bereiken.
Hoe ziek en ellendig ik mij ook voelde, zoo was ik toch
verheugd, dat aan het stilzitten op het enge, vochtige lapje
gronds een eind kwam, en wij weer in beweging geraakten.
’t Werd ook langzamerhand tijd, want de droge plekjes werden
hoe langer hoe kleiner en de hoogste onder hen staken geen
voet meer boven water uit. Zooais te voorzien ' was geweest,
stönden wij in een oogwenk weer tot de oksels in het water,
en begon het oude spelletje van langzaam voortwaden, door
dicht struikgewas kruipen, over wortels strompelen en ieder
oogenblik uit den treure wachten tot er weer eenige voortgang
in de colonne kwam, van voren af aan. Heel lang duurde het
niet, want reeds na een paar uren bereikten wij de bewuste
droge piek, waar IJzerman wilde wachten, tot de waterstand
günstiger was. De plaats was gelegen aan den rand der afge-
ladangde Streek, maar toch reeds binnen ’t oude ongeschonden
woud. Dit bestond hier uit hooge en zeer wijd uiteenstaande
boomen, terwijl de ondergroei zeer gering was. De bodem was
veel kleiachtiger dan die van het bosch der vorige marschda-
gen, hij bestond uit een gele, vettige leem. Geheel vlak was
hij niet, een aantal evenwijdige golvingen van hoogstens ‘/,— i