Het dal, 'of wil men liever de laagbegroeide strook ter weersz'ij
van het beekje, werd hoe langer hoe breeder en scheen zieh
voor ons uit in een wijde vallei te openen. Dit bleek dan 00k
ten slotte werkelijk het geval: ons beekje, door eenige andere
versterkt, begon te slingeren door een bijna kale vlakte, waarin
spichtig gras en kleine poelen ons aan vaderlandsche dreven
herinnerden en de tegenstelling met de gewone dichtbegroeide
Indische rivierravijnen met hunne steile oevers volkomen maakten.
Aan onze rechterhand zagen wij een boschje, waaruit eenige
klapperboomen opstaken en dat dus blijkbaar een kampong
was, ’tgeen ons door enkele dakspitsen nader bevestigd werd.
Eindelijk verliet het spoor de slingerende geul van het beekje
en wendde zieh meer noordwaarts over de wijde vlakte. Spoe-
dig stonden wij nu voor een vrij breede, maar zeer ondiepe
rivier, die eveneens in scherpe bochten haar vlak dal door-
slingerde en wier bed hetzelfde karakter had als dat van haren
trawant.
Wij begrepen, dat voor ons uit Logei moest liggen, maar
zagen het nog niet en trachtten elkander en de vermoeide
koelies tot den grootsten Spoed aan te sporen, want het onweer
kwam dreigend opzetten, de reeds ter kimme dalende zon ging
schuil en de läge struiken der vlakte boden ons en onze bagage
niet de minste schuilplaats tegen de naderende stortbuien. Juist
toen de eerste druppels vielen, doorwaaddeff wij ten derde male
de rivier en vonden aan haren rechteroever de colonne ver-
zameld en bezig een nachtverblijf op te slaan. IJzerman had
de uitnoodiging der Logeiers, om bij hun kampong te over-
nachten, afgeslagen om mogelijke onaangenaamheden tusschen
onze koelies en de inwoners te voorkomen, en om nog voor
den regen de rijst onder dak te krijgen. ’t Gewone spelletje,
dat wij reeds van vorige gelegenheden kenden, herhaalde zieh:
dfe koelies verspreidden zieh zooveel mogelijk, om voor zichzelf
hutjes te bouwen en ’t opslaan der pondoks voor de rijst, de
overige bagage en voor ons aän anderen over te laten. t Mid-
del daartegen hadden wij echter 00k reeds geleerd; wij trokken
zonder verwijl de reeds opgerichte staken uit den grond en
dwongen de koelies om deze tot den bouw der laatstgenoemde
hutjes aan te wenden.
De bui dreef gelukkig grootendeels over, en nog vdör de
zon onderging, was het geheel droog geworden, zoodat wij
nog een sehoonen avondstond genoten op het voortreffelijke
plekje dat IJzerman voor ons bivouac had uitgekozen. De rivier
die het ten zuiden en westen omzoomde, was hier vrij
diep, tengevolge van een krib, die er hlijkbaar ten behoeve
der visscherij in aangebracht was. Längs de oostzijde lag een
strook hoog en dicht bosch, die de heuvelreeks daarachter
aan ons 00g onttrok. De voortzetting van het wijde dal liep
in noordelijke richting en hierheen wendde zieh 00k het pad,
’twelk door verspreid geboomte op körten afstand aan ons oög
onttrokken werd, maar dat blijkbaar naar het nabijzijnde Logei
voerde. Een heerlijk bad in de stroomende rivier bij ’t roode
licht der ondergaande zon, die te midden van fantastische
wolkgevaarten ter kimme dook, besloot dezen vermoeienden,
maar voorspoedigen marschdag. Van Raalten was de laatste die
met zijn meetkoelies het kamp bereikte; hij had zoolang mogelijk
de hoogst bezwaarlijke opname in het bed van den Soen-
gei Gälawan volgehouden, maar was ten slotte door het late
uur en ’t opzettend onweer genoodzaakt geworden het meten
te staken., en in geforceerden marsch ons achterna te komen.
Daar waar de Soengei Gälawan het rivierdal bereikt en wij de
kleine kampong hadden zien liggen, eindigde zijne opmeting.
De kampong bleek naar de beek kampong Gälawan te heeten,
de rivier zelf was de Soengei Batoeng, die voorbij Logei in
de Batang Lemboe valt.
(R. IJ.) „De hoofden van Logei haastten zieh ons (in ons kam-
pement) te begröeten. Een. oogenblik later kwam Bimbo Radja
gevolgd door eenige dames van Sarassak,. die ieder een zak
met rijst op het hoofd droegen: dezelfde vrouwen, die zoo
bang voor ons heetten te zijn! De voorraad (rijst), door tus-
schenkomst van (onze afgezanteh) .Radja Labih en nan batoea
verzameld, was in de negrie (Logei) geborgen.. Gelukkig kwa-
men alle afdakek gereed, vdör het onweder met buitengewoon