vele zijden zij ook bekeken is, nog eene oplossing tnogelijk
bleef.
Bekend was :
i". dat de Siakrivier van Pekan Baroe tot haar monding in
de Brouwerstraat voor vrij diepgaande schepen (15 voet) bevaar-
baar is ;
2°. dat de Oembilin-Kwantan het scheidingsgebergte tusschen
de Bovenlanden en de vlakke streken der Oostkust doorbreekt,
zoodat men door die rivier te volgen in voortdurend dalende
richting een spoorweg kan aanléggen.
Het komt er dus slechts op aan, de Kwantan op een geschikt
punt los te laten, om dan längs den kortsten weg de Siakrivier
te bereiken. Wel moet daarbij de waterseheiding tusschen de
Kwantan en de Kampar en die tusschen de Kampar en de Siak
overgetrokken worden, maar de gesteldheid van het terrein
deed, voor zoover bekend, geen onoverkomelijke moeilijkheden
verwachten.
De beschikbare kaarten konden geen licht geven. Zij vertoo-
nen tusschen de Kwantan en de Kampar een groote witte
ruimte. Slechts een tip van den sluier, die tot voor korten tijd
over dat terrein lag, werd door de beschrijving van het stroom-
gebied der Batang Nilo, een rechter zijtak der Kampar'), op-
geheven.
Qver de ligging dier Nilo was men het oneens !).
De kaart van Stemfoort en ten Siethoff plaatst haar tegen-
over Poelau Lawan op den linkeroever der Kampar, maar zij
bevindt zieh op de plaats, het eerst door den heer J. Faes
aangewezen 3).
Hoewel de loop der Kampar en der Siakrivier door den heer
Voorsluijs van Elk vluchtig werd opgenomen en op vrij groote
’ ) T ijd schr ift v o o r het Binnenlandsch Bestuur. 3<ìe deel. afl. I li 1889. T o c h t naar
het rijk van P o e lo e -Law an .
’ ) Zie o. a. dy noot van Prof. V e th bij de bovenaangehaalde reis ,van van Rijn
v an Alkemade.
s) H et rijk Pelalawan. T ijd schr. v. Ind. T a a l - , Land- en Volkenkund e. DI. X X V l i
afl. 6 jg . 1882.
schaal geteekend öp de kaart van Sumatra’s Oostkust (gedrukt
op het Topographisch Bureau te Batavia), kon het tusschenlig-
gend terrein voor het grootste gedeelte niet worden onderzocht.
Bleef men dus ' omirent de bezwaren, die de natuur aan de
jptvoering van een spoorweg in de bovenaangeduide richting
in den weg legt, in het onzekere, des te beter was men bekend
met de aanwezigheid van politieke moeilijkheden, als ge-
volg van het doorsnijden van onafhankelijke landschappen : de
Kwantan-districten.
Omirent onze verhouding tot deze districten wordt gehandeld
in de Koloniale Verslagen van 1876 en ’78, benevens in het
Rapport van den ingénieur Cluijsenaer betreffende spoorweg-
aanleg in de Padangsche Bovenlanden '). In Mei 1875 kwam
een der voornaamste hoofden aldaar, Datoek Sireno, den gouverneur
te Padang zijne opwachting maken, terwijl hij den
wensch uitte dat de Kwantanlanden spoedig onder Nederlandsch
bestuur gesteld zouden worden.
Sedert hadden geene belangrijke aanrakingen met de onafhankelijke
streken meer plaats. De regeering volgde het stelsel
van onthouding met onverstoorbare onverschilligheid.
Ijgverband met de ontmoetingen van de in 1872 uitgezonden
inlandsche hoofden, was er aanleiding te vreezën, dat thans
evenzeer verzet tegen opmetingen längs de Kwantan zou worden
gevonden.
Het belang eener spoorwegverbinding tusschen Sumatra’s
Oost- en Westkust kwam echter zoo groot voor, dat tegen
eenige moeilijkheden bij het voorloopig onderzoek niet be-
hoefde te worden opgezien.
In de eerste plaats zou de kolenontginning daardoor gebaat
worden. Het Oembilinkolenveld zal eerst tot zijn volle recht
komen, wanneer de kolen rechtstreeks gebracht worden aan
den grooten weg van het wereldverkeer. Evenais bij de lijn naar
het Westen, vormt bij die in Oostelijke richting, kolenafvoer
de rationeele basis voor spoorwegaanleg en exploitatie.
') Bldz. 126 en volgende.