flinken bootslieden en een hartig woord ter aanmoediging, tegen
half vijf te Tandjoeng Käling terug.
Nan batoea van Doerian Gädang was blijde ons te zien,
omdat hij nu geen gevolg behoefde te geven aan zijn voorne-
men om den volgenden morgen de rivier af te zakken, maar
met ons kon terugkeeren.
Maandag ochtend deden Datoek nan Bandara en zijn kama-
nakan ons tot Ajer Pingai uitgeleide.
Daar namen wij behalve van hen nog afscheid van drie onzer
volgelingen, n.l. Radjah Labih, Bagindo Kaja en Si Lahir. De
tweede was een panghoeloe van Loeboek Tarab, die zieh bij
ons had aangesloten, de derde, de penvoerder, een broeder
van Padoeka. Dit vijftal kreeg de opdracht om te onderzoeken
op welke wijze, van uit Loeboek-Ambatjang, Boekit-tiga aan
de Nilo het best kon worden bereikt. Onze information hadden
geen resultaat opgeleverd en het was van bet hoogste belang
op dat punt meerdere wetenschap te bekomen. Met een herloge
en een kompas voorzien, van welks laatste instrument het geheim
eerst moest worden ontvouwd, gingen zij goedsmoeds
op weg.
Omstreeks 4 uur hielden wij te Poelau Paoeh halt. Onze
eerste behoefte na den warmen dag, evenals den vorigen zit-
tende doorgebracht, was een flink bad en daartoe verschafte
het heldere water der Lisoen een uitstekende gelegenheid.
Een paar dynamietschoten leverden visch voor ons avond-
maal, en daaronder een bijzonder grooten tapa met een scherp
gebit, een gevaarlijken vijand.
Toen wij op het warme zand in den stillen avond bijeenzaten
kwamen onze verschillende ontmoetingen weder ter sprake. Wij
konden over den uitslag der reis tevreden zijn. Wij hadden
den oedjoeng talie (het eind van den draad) in handen, en de
gezindheid was lang zoo vijandig niet als zij door ’s Residents
zendeling werd afgeschilderd.
Alles wel beschouwd was het niet te verwonderen, dat wij te
Loeboek Ambatjang niet onmiddellijk een afdoend antwoord
hadden ontvangen De omstandigheid dat de Maleier alvorens
te beslissen, eerst rijpelijk wil overleggen, zou aarzeling bij een
weinig beteekenende zaak voldoende hebben verklaard. En hier
gold het eene quaestie, waaraan vferreikende gevolgen Verbünden
konden wezen. Een spoorweg zou het verkeer met het
Gouvernement veel gemakkelijker maken en zonder twijfel op
den duur leiden tot inlijving.
Het was voor een betrekkelijk klein bondgenootschap als
Loeboek Ambatjang moeilijk in deze aangelegenheid zelfstandig
te beslissen. De hadat vorderde dat de vijf confederatiön in
zaken van algemeen belang in gemeen overleg handelden. Wel
was sedert jaren geen vergadering der orang nan berlima be-
legd en was het meer dan waarschijnlijk, dat zij öokthansniet
allen te Poelau Ranah zouden willen bijeenkomen, maar tot
dusverre was steeds 66ne lijn getrokken met Loeboek Djambi,
den zooveel mächtiger nabuur, en nu diende men in ieder geval
00k daarmede samen te gaan. Het was bekend dat daar groot
verschil van gevoelen bestond en dat vooral de geestelijkheid
Europeeschen invloed wilde weeren. Te Loeboek Ambatjang
had een imam zieh daaromtrent duidelijker dan noodig was
tegen Padoeka uitgesproken.
Baosman beschouwde de zaak oppervlakkiger. Gewoon om
alle inlanders om den vinger te winden, schreef hij de onthou-
ding alleen op rekening van de domheid der datoek s.
„Wacht maar,” zeide hij, tot Angkoe Kali Radja terug is,
dan zal alles wel veränderen.” Voor dien vriend was eenbood-
schap achtergelaten, om onmiddellijk na zijn terugkomst door
te gaan naar Fort van der Capellen, Baosman s woonplaats.
De toeankoes vertelden hier voor het eerst Van voorzorgs-
maatregelen, die genomen zouden zijn met het 00g op een
mogelijke overvalling te Loeboek Abatjang. Zij hadden aan
hunne daar wonende landslieden verzocht, om in dat geval een
paar huizen in de negrie in brand te steken en op die wijze
afleiding te bezorgen.
Van Loeboek Ambatjang kwam het gesprek op Padang Tarab
en het bezoek van Bagindo Chatib. Het oordeel over dien
man was er gedurende de reis niet beter op geworden. Als