vulde. Te vor-en .waren wij reeds over de'Soengei Poêlai ge-
trokken.
(R, IJ.) „Aan den rand van het basch vonden wij verschillende
vallen om napoes, kantjils en boschkippen te verschalken. Om-
streeks tien uür werden de zeer uitgestrekte ladangs van Da-
joeng bereikt, die veelal met suikerriet beplant zijn.
„Ook zonder telegraaf verspreiden nieuwstijdingen zieh in
deze afgelegen streken bijzonder snel; men wist ons hier te
verteilen, dat wij reeds sedert eenige dagen door drie heeren
te Langgam gewacht werden.” —
Na van 11 tot 12 uur rust te hebben gehouden, trokkenwij
te half één over de Soengei -Timoen en te twee uur over de
Loeboek Mambang, zijtakken der Sigati.
De streek bestond uit droge heuvelachtige gronden, die ge-'
heel.van hun oorspronkelijk boschkleed beroofd waren en mee-
rendeels bedekt. met den struikachtigen opslag ¡ die verlaten
ladangs kenmerkt. Hier en daar bestond deze opslag geheel
uit dichte hooge varens.
Bij het achtereenvolgens doorschrijden der ladangs zagen
wij de kenteekenen der beschaving (!) een voor een optreden.
Hadden wij reeds den vorigen dag te Tasik den kemiriboom
ontmoet, naast de dwergnangkas èn ketellas, op dezen morgen
merkten wij achtereenvolgens tjangkoedoes- (Morinda; ci-
trifolia), mangaboomen, bamboestruikjes , .kapokboomen en ein-
delijk ook-pisangs op. Tot onze spijt droegen de. Iaatste: geen
rijpe vruchten. De kroon op deze sporen van civilisatie zette
het erf van ’t iaatste. huis waar wij längs kwamen, datversierd
werd door eenige bloemplanten in de onvermijdelijke petro-
leumblikken.
Van de bewoners bemerkten wij weinig ; blijkbaar boezemde
de aanblik onzer „wilde horde” hun niet veel vertrouwen in;
want zij sloten hunne deuren en begluurden ons door de reten
der boomschorswanden.
Ofschoon het eerst drie uur was toen wij aan de Loeboek
Mambang .aankwamen,.' besloot IJzerman halt te houden, omdat
de gidsen ons1 -verzekerden, . dat de afstand tot Langgam nog
bijna drie uur bedroeg, en verderop geen water meer te vin-
den was.
Het liefelijke riviertje vloéide door een verlàtèn ladang, die
blijkbäa'r nög kort gélédén bewoond was géweest, want te midden
der jônge varens en läge streiken stond het bijna onge-
schonden geraämte van een groot'huis, en op körten afstand
daarvan een -fraai boschje van pinangpalmen:
Alles werkte mede om onze stemming zoo opgewekt mogelijk
te ihaken: ’t Voöruitzicht den volgenden dag Langgam te
bereiken, de zekerheid dat André de la Pórte ons daar reeds
wachtte en er- dus geen gevaar voor gebrek aan levensmidde-
len was, het fraaie weer/het liefelijke landschap en het heldePe
stroomende water.
Een pöging om in den' omtrek nog wat té jagén, leverde
niets op; het was dan ook bijna onmogelijk, om tusschen ’tjongé
struikgewas in te dringen. Zoo zaten wij tegen ’t vallen van
den avond voor ons tentje gezellig bijeen aan den höogen
beekoever, verkwikt door een heerlijk zwembad en een kopje
thee; terwijl ieder van de dröogte en ru'st gebruik määkte om
de geweren eft revolvers uit élkaar te nemen en zoef goed
mogelijk van de roest der moeraswateren te reinigen. '
Na eén hartig maal werd het al ras' Stil ondër onzen pon-
dok, de stompjes kaars werden uitgeblazen- en spóedig wäs het
geheele kahip in diepe rüst Verzonken. Ik had het gevoel nóg
met heél lang geslapen te hebben ,■ toen een verwärd geschreew
en gedoe in ’t kàmp mij wekte. Het was stikdonker röndom;
naast onZe tent' stonden blijkbaar een aahtal koelies drük eh
verward dooreen’ te praten, maar hun afschuwëlijk bovenlandsch
patois kon ik toch niet verstaan en daarom bleef ik maar rüstig
te bed. Er ' scheen echter iets niet in den haak tre’ zijn,
ten minste ik hoorde telkens het woord /amok”, en mij ne met-
gezellen zöchten hunne wàpens, maar met weinig áuccés, want
Koorders kon zijn revolver niet vinden, die van Bakhuis bleek
door zijn jongen onklaar gémaakt bij ’t reinigen 'en Ijzerman’s
repeteergeweer was óntladeti eri de ' patronen opgeborgerl.
Het gedruisch verwijderde zieh een oogenblik, maar' opeeñs