in de Kwantandistricten iets gedaan krijgen, dan is het voor-
zeker hoofdzäak die beide personen aan zijne zijde te hebben.”
Van andere zijde wordt beweerd, dat het gezag van Datoek
Sireno en Angkoe Kali Radja elken wettelijken grondslag mist.
JJe brutaalste vijanden van den Vorst zouden verblijf gehouden
ebben m de V kota’s. Zij stookten het vuur van den twee-
dracht aan, en naar gelang Jang di pertoean Sati ouder en minder
krachtig werd, werd hun houding uitdagender en hun taal
overmoediger. Het waren niet de mannen door geboorte ofrang
daartoe aangewezen die de voornaamste rol vervulden, maar
mindere hoofden, orang pandei, die als leiders der ontevrede-
nen optraden. De vestiging van den Vorst eerst te Basarah en
later te Tjeranti op de uiterste grens van zijn gebied, maakte
un taak gemakkelijk. Met ijver werden valsche geruchten omtrent
zijne onrechtvaardigheid verspreid, en waar een kern van
waarheid aanwezig was, werd die naar ’slands wijs buitenspo-
ng vergroot.
Aan het hoofd der beweging stonden Datoek Sireno, een
panghoeloe uit Kariet, en Angkoe Kali Radja, een maliem uit
1 aloek. Deze volksmenners matigden zieh een gezag aan groo-
ter dan dat der orang nan berlima en wisten zieh, door een
talrijke schaar van aanhangers gesteund, tot de werkelijkemacht-
hebbenden in Kwantan op te werken. Voor niets terugdeinzend
hielden zij zieh staande door vrees en schrik onder de van nature
lafhartige bevolking te verspreiden.
Wat elke negrie thans nog in het klein te aanschouwen geeft,
waar de invloed van enkêlen, spms buiten.'het erfelijk bestuur
staande, grooter is dan die der datoek nan berampat en deze
dnjft in de door hen gewenschte richting, dat zou men toen
in het groot gezien hebben. Nimmer zou de rapat der panghoeloe
s op de door van Hoevell beschreven wijze hebben plaats
gehad ; het juk van Datoek Sireno en zijn vriend werd gedra-
gen met vnjwillig, maar omdat men het niet waagde zieh daar-
tegen te verzetten.
Voor de lezing van den Contrôleur valt in verband met den
hadat zeker het meest te zeggen, doch hoe dit zijn möge, het
doel met de verheffing der beide raadslieden van den Vorst
beoogd, werd niet bereikt.
Zij streéfden niet naar eensgezindheid tusschen de orang
gädang en hun meester, maar trachtten zieh in zijne plaats te
stellén. Conséquent werd in die richting gewerkt. Wat de Vorst
wilde, wilden zij niet. Waar zijn wensch gedwarsboomd kon
worden, geschiedde dit; waar-zij hem konden overschaduwen,
lieten zij dit nimmer na.
De omstandigheden waren hun günstig.
Jang di pertoean Sati werd oud en zwak; onder zijne omge-
ving was er niemand tegen hen opgewassen. De prinsen die
den troon het naaste stonden, waren jongelingen zonder erva-
ring en er was een man van groote geestkracht en moed noodig
om de krachtige persoonlijkheid van Datoek Sireno te weer-
streven. Maar de tijd zou doen, wat de Vorst niet vermocht.
Onbekend met de wäre verhoudingen, werden drie laras-
hoofden ter voorbereiding van de Çommissie uitgezonden met
brieven aan de gezamenlijke hoofden der Rantau Kwantan en
aan den Jang di pertoean te Basarah.
Tevens werden zij belast met de overbrenging van een schrij-
ven aan Radja di Boea te Moeara Lemboe. Deze voerde wel
geen gezag in de Kwantanlanden , maar de Gouverneur Netscher
meende terecht alles te moeten aanwenden, wat eenigszins kon
bijdragen tot het welslagen van den voorgenomen onderzoekings-
tocht. Wellicht zou Radja di Boea der Çommissie van dienst
kunnen zijn, maar in ieder geval ?ou hij anderen tegen haar
kunnen opzetten en dus: haar taak bemoeilijken.
De inlandsche zendelingen waren de toeankoe’s laras van Sa-
lajoe, Lima Kaum en Sidjoendjoeng.
Het eerstgenoemde hoofd, uit de nabijheid van Solok afkom-
stig, was een oud man, onbekend met het land dat hij ging
bezoeken. Dat van Lima Kaum stond bekend als èen trouw en
respectabel dienaar van het Gouvernement. Op hem viel voor-
namelijk de keuze, omdat hij gehuwd was met een dochter van
Radja di Boea.
De zending van het larashoofd van Sidjoendjoeng wordt