*32 -g fg
afkomstig uit Soengei Langsat, welke liegrie dezelfde stäm-
moeder heeft als Soengei Batoeng, in nauwe familiebetrekking
stond tot een der poetjoek negrie D. Radja Mohamad.
Een besluit nemen en het uitvoeren is ook in deze streken
niet hetzelfde. In verband met andere werkzaamheden konden
Pa Rangei en Pa Sakei, die voor de zending aangewezen werden,
niet voor Dinsdag vertrekken. Woensdag kwamen zij bij
Ajer Angat Baosman’s postlooper tegen.
Denzelfden dag trokken Radja Doebalang, Radja Moelano
en Datoek nan Bandara door Soengei Batoeng. Zij spraken
met eenige hoofden en niemand uitte het minste bezwaar, zoomin
tegen ons oponthoud aan de rivier als tegen een tocht
door de negrie, wanneer bij onzen terugkeer de waterstand de
reis stroomopwaarts onmogelijk maakte.
Zoodra Bagindo Chatib onze aankomst vernam liet hij,' hoe-
wel nog geen bericht van Sidjoendjoeng was ontvangen, op de
taboek slaan, het gewone sein voor de inwoners om zieh te
verzamelen, en deelde' hij hun mede vöornemens te zijn gehoor
te geven aan het verzoek van den toeankoe van Auer en naar
Padang Tarab te gaan. Het meerendeel der toehoorders had
echter niet den minsten lust in de wandeling heen eri terug,
t e . meer omdat men juist met het bewerken der sawahs bezig
was, zoodat Bagindo Chatib met niet meer dan elf volgelingen,
waaronder geen enkel hoofd, op de pakan aankwam.
Hij zond van daar terstond bericht en bracht in afwachting
van den toeankoe een bezoek bij den poetjoek negrie D. Lipati.
Daar had de ontmoeting met de larashoofden plaats. Hij
was zieh niet bewust dreigend of vijandig te hebben gesprb-
ken, integendeel, het onderhoud zou zeer vriendschappelijk
geweest zijn.
Eerst had hij gevraagd, waartoe hij geroepen was, en toen
hem het doel onzer reis was uitgelegd, belangstellend geinfor-
meerd naar den duur van ons verblijf te Tandjoeng Käling.
Gaarne had hij de uitnoodiging aangenomen in ons kampement
te komen.
Pa Rangei en Pa Sakei waren eerst Zaterdag van Sidjoendjoeng
teruggekeerd, nadat het larashoofd aldaar hun op het
hart gedrukt had ons te helpen overal waar wij hulp noodig
hadden. —
Na een paar dagen op voor hen aangename wijze te Padang
te hebben doorgebracht, ging Bagindo Chatib met de zijnen
naar huis, na herhaaldelijk verzekerd te hebben, dat hij ons
bij een volgende reis gaarne in zijne negrie zou ontvangen.
Het komt mij voor, dat in deze geschiedenis van beide zij-
den niet de volle waarheid is gezegd, niet door Bagindo Chatib
en niet door het larashoofd van Auer.
Niet door Bagindo Chatib, want hij had reden om minder
aangenaam gestemd te wezen bij zijn komst te Padang Tarab
en zal zieh dus niet zoo vriendelijk en bescheiden hebben voor-
gedaan als hij later' beweerde. Onbekend met den feitelijken
toestand en afgaande op de verzekering van Datoek nan Bandara,
hadden wij het gebied betreden van Tandjoeng Käling.
Vroeger was alleen gesproken van Padang Tarab, dat op zieh
zelf Staat en binnen zekere grenzen doen en laten kan wat het
verkiest, maar Tandjoeng Käling is niet vrij. Dat maakt deel
uit van het bondgenootschap der V Kota, en wij hadden aan
de gezamenlijke hoofden dezer confederatie vergunnin'g tot het
maken onzer reis moeten vragen. Meer dan waarschijnlijk heeft
Bagindo Chatib het bestuur van Padang Tarab en in het bij-
zonder Datoek nan Bandara van Tandjoeng Käling duchtig
daarover onderhouden. Die oude heer was ten minste niet door
zijn overkomst gesticht en zeide mij zelfs na hun vertrek dat
hij gaarne op de Soengei Batoengers zou geschoten hebben.
De toeankoe van Auer niet, omdat hij eerst zijn boodschap
aan Si Moekei en Si Boedjang verzweeg en later zijn verhaal
sterk overdreef. Volgens hem zouden alle hoofden van Soengei
Batoeng zijn overgekomen, — maar behalve Bagindo Chatib was
er geen enkele. Ook het grootste getal der gewapende kwaad-
willigen heeft slechts in zijne verbeelding bestaan. Ik kan de
gedachte niet van mij afzetten, dat hij den toestand veel don-
kerder heeft afgeschilderd om te doen uitkomen, hoe zijn takt
en zijn kranig optreden ons voor groot gevaar hebben behoed.