dan de grafmonumenten, welke wij öp onzen marsch door de
Talangs hadden aangetroffen, alle hetzelfde karakter droegen
als deze. Een dubbele rijweg van ongeveer 2 K. M. lengte
is door den Sultan längs den linkeroever der rivier aangelegd,
en biedt de eenige gelegenheid om zieh te voet of per as in
de Kotta Siak te bewegen. Aan ’t eind van dien weg bezichtigden
wij nog twee gebouwen in meer inheemschen stijl : het eene
bevatte een fraaie troonzaal, het andere was te bouwvallig om
• nog betreden te worden ; beide kenmerkten zieh door een aantal
zeer läge verdiepingen, gedekt door een steil, hoog nokdak.
De invallende duisternis belette ons, ze goed op te nemen of
te photographeeren ').
’s Nachts te één uur namen wij afscheid van onze vriende-
lijke gastheeren, en zakten met invallende eb de Siak af. Achter
ons stoombarkasje sleepten wij een groóte prauw, waarin
onze inlandsche hoofden en bedienden waren gezeten.
De aanblik der läge, drassige oevers was merkwaardig: de
boomen die 't naast bij den oever stonden seltenen vuur te
Sproeien ; zij wemelden van kleine trillende vonken ; in de diepte
van ’t dichte struikgewas gloorde een geheimzinnige lichtglans
als de weerkaatsing van êen ver verwijderden brand. Dit wa-
' ren de vuurvliegen (glimwormen), die ik nog nimmer in zulke
massa’s heb aanschouwd als in deze oeverbosschen, welke,
zoover het oög reikte, schenen te phósphoresceeren.
D on d e r d a g 2 A p r il .
De vaart langs de breède, stille rivier leverde niets bijzon-
ders op, de morgen vond ons stoomende in ’t Brouwersgat.
Reeds begon Bengkalis voor ons uit zichtbaar te worden, toên
een gesehreeuw uit de prauw ons naar achteren fiep; niet
zonder schrik ontwaarden wij , dat de geheele voorsteven door
l ) Zie de beschrijving der hoofdplaats Siak in het bovengenoemde verslag van
de reis van J. A. van Kijn van Alkemade en in dát van den tocht naar het rijk
van Ppeloe Lawan. —
’t rnkken van den sleeptros was losgescheurd, en slechts door
een paar ijzers nog aan de kiel werd vastgehouden: ’tvaartuig
was natuurlijk weer naar echt inlandschen aard zoo oud enon-
zeewaardig mogelijk; wij maakten ons reeds ongerust dat het
zou gaan zinken, en wij genoodzaakt zouden zijn de geheele be-
manning aan boord onzer barkas op te nemen, die op zulk een
groot aantal menschen niet berekend was, maarmerkwaardiger-
wijze hielden de ijzers en planken het uit, baadjes totproppen
gebald beletten het indringen van het water, en zonder ongeval-
len bereikten wij Bengkalis.
Hier werden wij hartelijk ontvangen door den Assistent-Resident
Schouten en den controleur Fokker , welke laatste:, na
zijn tocht van Pelalawan naar Siak, ongesteld was geworden,
en ons daarom niet te Pangkalàn Balei had kunnen tegemoet
komen.
Tot onze teleurstelling bleek de prauw met van Alphen en
de- zieken nog niet aangekomen; vermoedelijk werd zij door
de vloedgolf op de Kampar (bekend onder den naam Benôh)
tegengehouden, en een stoomschip om haar te gaan halen was
tot nu toe niet beschikbaar geweest. Thans kon de Freiwald
gezonden worden om het vaartuig op te sporen, en André
bood zieh aan om dezen tocht te leiden, wat ons in de Onaan-
gename noodzakelijkheid bracht, reeds hier van onzen metgezel
afscheid te nemen.
V rijdag 3 A pril;
Den volgenden ochtend verlieten wij Bengkalis zonder zijne
terugkomst af te wachten met een Chineesche stoomboot, de
Mary Auston, die ons den daarop volgenden ochtend te Singapore
aan wal bracht. Dit vaartochtje schonk ons een laatste
naproefje van ons zigeunerleven ; de boot was zoo ontzettend
vuil, dat slechts de alleruiterste punt der voorplecht een be-
woonbaar plekje opleverde, waar wij ons gedurende de 24uren,
die het logge öude vaartuig aan den overtocht der straat be-
steedde, zoo goed en zoo kwaad als het ging opschoten, en