£t 20 dagen noodig zijn, om Langgam te bereiken. Wat niet
terstond getransporteerd kon worden, moest voorloopig achter-
blijven, en zou naar wij meenden over drie of vier dagen af-
gehaald, dan wel — zoo daaryoor dragers te vinden waren | f l
ons gebracht kunnen worden. Om niet meer achter te laten
dan onvermijdelijk was, stelde ik mij onder de klapperboomen
(aan den rand van kampong Logei) op, nabij het punt waar
de .zij weg bcgint , en liet ik de vracht van iederen koelie on-
derzoeken. Wie te weinig te dragen had moest in het nabijge-
legen huis een zak rijst gaan halen. ledere mandoer kreeg —
zij het dan ook niet tot zijn genoegen .— een vracht, terwijl
het geleiden der djawis aan de hoofden werd opgedragen. Zoo
werd het volle draagvermogen der onzen gebruikt en gelukkig!
want wäre dit verzuimd, dan hadden wij wellicht in de wil-
dernis een ander Starvation-Camp te aanschouwe-n gegeven,
waarbij redding onmogelijk wäre gewdest.
„Datoek Bimbo Radja van Soengei Kandi kwam met zijn reis-
bundeltje op den rüg aangestapt, om ons uitgeleide te doen.
Ik dankte hem voor zijn vriendelijk voornemen en verzocht
hem dat plan op te geven, wijl ik hem niet meer overlast
wilde aandoen, dan strikt noodzakelijk was. Dat verzoek-heeft
mij later gespeten, wellicht had hij ons goede diensten kunnen
bewijzen. Ook van hem bij het afscheid geen woo-rd van waar-
schuwing, slechts een hartelijke heilwensch.
„Toen ook van Raalten en van Alphen met de meetkoelies
voorbij waren, ging ik op marsch met Padoeka Madjo Bong-
soe, die bij mij gebleven was en die hier evenals in de Rantau
Kwantan de rol van tolk en secretaris vervuld had. OngeVeer
6 pikol (18 zakken) rijst bleven. achter, onder de hoede van
Bagindo Kajo en Doebalang Boenkoe.
„,1k haalde de colonne in, aan welker einde Bakhuis met
zijn gewone zelfopoffering de ondankbare rol van herdershond
vervulde , en versnelde den pas om bij van Bemmelen te körnen,
die met Si-Djadam aan het hoofd marcheerde. Voorbij
Datoek Bandara van Tandjoeng Käling gaande, die met zijn
kamanakan naast zieh, in de vroolijkste stemming verkeerde,
wisselde ik enkele woörden met hem. Schertsenderwijze sprak
hij van een paar hadji’s, die te Logei kwaad tegen ons in denzin
hadden, maar die geen vergunning van de negrie hadden ge-
kregen om hun plan te volvoeren. Evenmin als wij, zag hij daar
echter gevaar in, omdat zij te gering in aantal waren. Weinig
vermoedde ik, toen ik mij voortspoedde, dat ik hem in langen
tijd niet terug zou zien.” -— .
De wandeling over den weg was ditmaal nög aangenamer
dan den vorigen dag, omdat ik thans de zekerheid had, dat
de weg in de goede richting leidde, en bovendien het rüstige
gevöel dat iedere stap mij verder verwijderde van de bewoönde
streken met hare slechts half vertrouwbare en weinig aantrek-
kelijke bevolking. De statigheid van het woud en de liefelijk-
heid der lagere böschjes wekte bij mijn metgezellen dezelfde
blijmoedige gewaarwordingen als den vorigen dag bij mij. ,,’t Is
of we door Gelderland loopen,” zeide Koorders, die opgetogen
was over de merkwaardige nieuwe planten welke hij rechts en
links aanschouwde en met eigen händ heele boomen velde om
zieh van hunne bladeren en bloemen meester te makeh.
Toen wij den ladang begonnen te naderen, verzocht ik Koorders.
de verdere leiding van de spits der colonne op zieh te
nemen, terwijl ik IJzerman opwachtte, om te vernemen, waar
hij de " middagrust wenschte te houden. De piek waar ik ach-
terbleef was een zoogenaamde tampfe brentian (tampat brenti)
der ladang-bewoners, een uit ruwe stokken vervaardigd soort
rek , geschikt om de op den rüg gedragen last er op te doen.
rusten, terwijl de dragers zieh verpoozen. Ik zag nu de geheele
zwaarbeladen colonne voorbij marcheeren, de mandoers vrij
zuinig kijkend onder de hun opgelegde babans, maar allen
opgewekt wegens den goeden vlakken weg. Toen ik eindelijk
de djawis zag aankomen, geleid door önze Datoeks en door
onzen Chineeschen heelmeester, kon ik een glimlach niet be-
dwingen; het gezicht Van onzen baba, gelaten zieh schikkend
in zijn nieuwe rol van koeiendrijver, was al te kömiek.
Met IJzerman haalde ik nü de spits der colonne halverwege
in den ladang- in, waar Koorders veel moeite had om de tucht