D in s d a g 1 7 F e b r u a r i .
Gedeeltelijk in karretjes, gedeeltelijk te voet, verlieten wij
’s morgens Tandjoeng Ampaloe en trokken naar Moeara Pä-
langkei. De weg bood mij weinig belangrijks, de zacht golvende
heuvels waren meestal kaal of met laag secundair bosch be-
groeid, de schoone rivier was reeds spoedig uit het gezicht
verdwenen. Te Moeara Pälangkei kwamen wij aan een breede
en zeer groote brug op houten jukken over de -Pälangkei-rivier
B rug ove r de Oembilin te Moeara Palangkei.
en vernamen in het plaatsje, dat de bedoelde voorraad rijst
reeds in den missighit lag opgeslagen. Terwijl eenigen onzer bij.
den aannemer van den Waterstaat te Moeara Pälangkei ble-
ven, reden Koorders en ik in den bendy van dien heer door
en bereikten spoedig Sidjoendjoeng. Hier vonden wij gästvrije
opname in de fraaie woning van den contrôleur van der Kolk,
waar 00k IJzerman, Bakhuis, Wijss en Delprat reeds,verza-
meld waren.
Behalve de koelies die met ons den marsch hadden gemaakt
van Padang Pandjang a f, waren er een aantal uit Doerian Gä-
dang, Solok en andere plaatsen aangebracht door Delprat, aan
wien nu de verdere uitrusting der geheele colonne werd opge-
dragen. IJzerman besloot, dat Bakhuis, Koorders en Wijss den
volgenden dag naar Moeara zouden terugkeeren, en zieh daar
met een gedeelte der rijst en andere bagage in prauwen zouden
inschepen om de Kwantanrivier af te zakken en eerst op on-
afhankelijk gebied, te Padang Tarab, zieh met de overigen,
die over land daarheen zouden trekken, te vereenigen.
’sAvonds zaten IJzerman, Bakhuis, Wijss, Delprat,'Koorders
en ik: aan den gastvrijen disch van den Heer en Mevrouw van
der Kolk en werd op het welslagen der expeditie een welgemeende
toast gedronken , terwijl een kleine vlag van het pièce de milieu,
waarop de vriendelijke gastvrouw „Heil de Kwantan-expeditie”
had geschreven, ddor ons werd meegenomen in de hoop haar
behouden in Siak te brengen, wat dan 00k gelukt is.
W o e n s d a g 18 F e b r u a r i .
In den morgen keerden Bakhuis, Wijss en Koorders terug
naar Moeara PAlangkei, om zich in te schepen in de prauwen,
die hen r.en een gedeelte van deni: rijstvoorraad naar Padang
Tarab zouden vervoeren, Reeds v6or dien tijd was de boven-
genoemde Toeankoe-laras van Rau Rau naar Moeara Palangkei
vertrokken, om eveneens de Kwantan af te zakken tot Loe-
hoek Ambatjang. en varidaar naar Taloek te reizen, ten einde
den brief van den Gouverneur van . Sumatra’s Westkust over
te brengen. De reden van zijn vertrek en het relaas van zijn
wedervaren vindt men elders in het verhaal.
Nu begon een groote drukte voor den heer Delprat , die de
koelie-colonne voor goed moest indeelen en de babans (lasten)
aan de dragers toewijzen. Hierin werd hij bijgestaan door twee
inlandsche hoofden, die in Sidjoendjoeng ons opwachitten en
die verder den geheelen tocht met ons maakten, n. 1. de Toe-
ankoe-laras van Soengei Poear en de- adjunct-djaksa (inlandsche
13