zoodra hij zieh verwijderde, de verwarring aan ’t achtereinde
der colonne algemeen zou worden, en ten tweede omdat, wanneer
van Alphen en van Raalten door de schoten die hij ge-
hoord had, getroffen waren, hij toch te laat zou komen en zelf
eveneens in de hinderlaag zou vallen. Bovendien had hij op
dat oogenblik slechts drie Beaumontpatronen bij zieh.
Toen nu IJzerman en Koorders met de hoofden en gewa-
pende koelies bij hem aankwamen, vonden zij ten minste enkele
gewapenden om hem heen geschaard en gezamenlijk ging het
nu voorwaarts. Men hoorde aldra een verward geschreeuw.dat
aan een troep huilende honden deed denken. „Wij komen nog
op tijd, zij zijn nog aan het kloppen,” merkte er een op. Een
oogenblik later zageh zij eenige inlanders hard wegloopen. IJzerman
riep hun toe niet weg te loopen en beval den zijnen niet
te schieten, daar hij eerst wilde zien of met de aanvallers niet
te onderhandelen viel. Maar na eenige schreden vertoonde zieh
het verminkte lijk van van Raalten aan hunne blikken, zóó
veranderd, dat Koorders het een oogenblik voor dat van van
Alphen hield. Toen sprak IJzerman tot Bakhuis: „van onderhandelen
is geen sprake meer, wat moeten wij doen?” „Voort-
gaan, en van Alphen zoeken,” antwoordde deze. Toen werd een
haerah. aangeheven en stormde men vooruit. Een oogenblik
later vie] een sçhot, en Si Enteng knikte in zijn knieën door.
„Angkat itoe orang” (Neem dien man weg) riep IJzerman den
inlanders achter hem toe. Op ’t zelfde oogenblik sprong een
■inlander met een gestreept baadjp en een geweer van achter
een boom weg en vluchtte. IJzerman loste nog een schot op
hem zonder te mikken ; later hebben wij vernomen dat het hem
geschampt heeft. Omkijkende, ontwaarde Koorders niemand
meer achter zieh dan Bakhuis en dacht dus, dat al hunne in-
landsche metgezellen op de vlucht waren geslagen. Maar Bakhuis
zag de geheele reeks achter elkaar als ganzen gehurkt
zitten achter een dikken boom.
De koelies, die Si Enteng wegdroegen, legden hem eerst
naast het lijk van van Raalten neer. Bij het teruggaan beval
IJzerman den gewonde mee te dragen.
Toen echter na eenige passen het bloed hem uit den mond
begon te' vloeien, verklaatden de dragers dit voor èen teeken,
dat hij overleden was en begeerig van den zwaren last bevrijd
te zijn om des te sneller hun lijf te kunnen bergen , lieten zij
hem ter zijde van den weg liggen, zonder daarvan aan IJzerman
en Koorders, die den terugtocht dekten, iets te zeggen.
Deze merkten den zwaargewonde tusschen de omgevallen stammen
niet op en zoo zou hij zijn achtergebleven, als Koorders
en ik hem niet toevallig hadden terüggevonden.
Eerst hield Koorders hem toen vôor een derden gevallene,
waarvan wij op dat oogènbljk niets wisten, daar het niet in
ons opkwam, dat- de dragers Hem zoo onbarmhartig hadden
achtergelaten en hij bovendien bij den overval een wit baadje
had gedfagen, dat hem zeker na zijne verwonding door zijne
dragers van ’t lijf was gehaald. Eerst in het kamp helderde
zieh de toedracht dér zaak op.
In tegénstelling met de blooheid van de meeste onzer inland-
sche volgelingen moet onze kok Siton, een Javaan, bij den overval
blijken hebben gegeven van ongemeene bedaardheid. Hij
had den vorigen dag in Logei een fraai gekleurden parkiet
gekocht', dien hîj aan een touwtje meevoerde èn die zeer mak
en gemoed'elijk op zijn schouder zat. Ofschoon ongewapend,
völgde hij IJzerman bij ’t oprukken tegen de aanranders en
bleef onvèrvaard naast hem staan oök bij ’t vallen van het schot,
dat Enteng neerveldè. Maar toen IJzerman last gaf zooveel mo-
gelijk rijstzakken mee te drágen bij den terugtocht, moest
Siton zijn armen vdgel loslateh, die in een boom bleef hangen.
D in s d a g 3 M a a r t .
Lang voor het grauwen van den dageraad begonnen de voor-
bereidselen voor het vertrek. IJzerman beval, dat al wat niet
onvoorwaardelijk noodig was, moest achterblijven en de colonne
zieh zoo spoedig mogelijk op marsch moest begeven. Hij zelf zou
alleen aan de spits gaan met Radja Labih en een paar hoofden, terwijl
alle geweerdragendeh gezamenlijk achteraän moesten mar