a. van Paroe over Soengei Batoeng, Tandjoeng Käling en
Boekit Lagan naar Loeboek Ambatjang en Tjangar;
b. van Tandjoeng Lolo over Ajer Amo naar Boekit Lagan;
r. van Soengei Langsat over Kamang naar Tjangar.
Deze drie paden zijn op verschillende plaatsen steil en moei-
lijk begaanbaar.
Van de Rantau Kwantan komt men naar de Rantau Sinjinji
längs de volgende paden:
d. van Padang Tarab naar Pangkalan Indaroeng;
e. van Loeboek Ambatjang over Soempoer naar Pangkalan
Indaroeng;
f . van Kota Toea over Sarasak, Logei en Tambang Toedjoe
naar Moeara Lemboe;
g. van Goenoeng over Toear, Djakei en Logei naar Moeara
Lemboe;
en verscheidene andere meer.
Naar Tanah Darat loopen voetpaden van Taloek, Sintadjo
en Simandalak over Taratak Ajer Hitam naar Pangkalan Bäringin
aan de Tesso; verder een pad van PangSan over Logei
Pangöan naar Pangkalan Bäringin, dat vervolgd kan worden
naar de Sigati en de Nilo.
Volgens den controleur Schwartz gaan paden uit van Tjeranti
en Inoeman naar Rantau Djamboe, een gehueht aan de Nilo.
Ook met de Batang-Hari-streken bestaan verschillende ver-
bindingswegen, waarvan de voornaamste zijn:
die van Tjangar over Loeboek Ramo naar Timpeh;
die van Tjangar over Kamang naar Soerau en naar Timpeh ;
die van Basarah over Koekok en Danalo naar Loeboek Ramo
en Timpeh.
De Kwantandistricten maakten vroeger deel uit van het rijk
van Menangkabau. De bevolking beweert evenals die der Pa-
dangsche Bovenlanden afkomstig te zijn van Priangan (tusschen
Padang Pandjang en Fort van der Capellen). Aan gemeenschap-
pelijke afstamming behoeft wel niet getwijfeld te worden, daar
taal, zeden en gebruiken dezelfde zijn. Oostwaarts vormt de
grens der Kwantandistricten tevens die van de hadat kama-
nakan, de erfopvolging der zusterskinderen ').
Tot recht begrip der maatschappelijke verhoudingen wordt
hier het volgende in herinnering gebracht ').
De Maleische bevolking is verdeeld in stammen of soekoe’s.
Soekoe beteekent het vierde deel en in die beteekenis wordt het
woord ook nog gebruikt ter aanduiding van een vierde van een
reaal. Deze benaming als aanwijzing van êen stam geeft dus
het oorspronkelijk aantal soekoe s aan : vier, nl. Bodi, Tjeniago,
Kota en Piliang.
In elke negrie worden personen van verschillende soekoe’s
aangetroffen. Na verloop van tijd nam het aantal soekoe’s toe ;
wijl de uitbreiding der bevolking het noodig maakte zieh door
eene nadere benaming van de moedersoekoe te onderscheiden.
Al die soekoe s zijn echter tot de vier eerste terug te brengen.
In de Padangsche Bovenlanden vindt men o. a. Piliang Goegoe,
Piliang Sami, Piliang Batang Kärah, allen namen in elke negri
verschillend.
Aan het hoofd van iedere familie met een eenigszins talrijk
aantal leden Staat een panghoeloe boeah paroet of panghoeloe
andiko, welke waardigheid erfelijk is.
Nota o v e r de Kwantandistricten, saamgesteld ddor B. G. van H o ë v e ll, controleur
te Sidjoendjoeng, 1875. V e rd e r w e rd g e b ru ik g em a a k t van nota’s , opgesteld
door de contrôleurs T w is s en Schwartz.
“) Het boven volg en d e word t overgenomen uit het, «Résumé van het onderzoek
naar de re ch ten , w e lk e in de gouvernementslanden op Sumatra op de onbebouwd e
gronden word en uitgeoefend, 1872». O n z e kennis van de huishouding der maleische
negrie schijnt echter n o g v e r re van volmaakt.
Men raadplege het opstel van den controleur J. F. A. de Rooij «De p o s itied e r
volkshoofden in een gede elte der Padangsche B ovenlanden, Ind. Gids 1890». De ze
neemt eene v erdeeling in stammen aan en b e to o g t, dat de soek oe’s groepen van
stammen zijn. Het aantal dier groepen bedraagt in de L kota vier.
Als soek oe’s in de Kwantandistricten werden o. a. Opgegeven : malajo e, tjeniago,
petapang en p ilian g , w e lk e de Rooij als stammen vermeldt.
Mogelijk zijn de stamhoofden daar de panghoeloe’s -k am p oen g o f toe a -k am -
p o en g , waarvan o. a. de C ontroleur S chwartz g ew a ag t. In ied er g e v a l is nader
g e z e t onde rzoek n o o d ig , om meer lich t o v e r het organisme der maleische maat-
schappij te doen opgaan.