VERVOLG VAN HET DAGVERHAAL.
Z o n d a g 22 F e b r u a r i ( v e r v o lg ) .
De piek, waar het huis voor ons was opgeslagen, leende
zieh vrij goed voor een kampement, daar zij droog en open was.
Alleen was het lästig, dat de rivier zoover beneden ons was
en de weg daarheen zoo steil en glibberig. Van een vlakken
oever was in ’t geheel geen Sprake; om te baden rttoest men
op gladde, scherpe rotspunten zoo goed en zoo kwaad als het
ging zieh neerzetten bij het afdrogen en aankleeden. Het
zwemmen in het snelvlietende water was genotvol maar ver-
moeiend. Ver uit den oever zieh te verwij deren was niet geraden,
overzwemmen zeker volslagen onmogelijk. Onze koelies,
wijs geworden door de ondervinding van den afgeloopen nacht,
bouwden rondom ons luchtkasteel een kring van hutjes uit
takken en bladeren en spoedig flikkerden weer overal de kamp-
vuurtjes lustig op. Zoo goed als de zwiepende rottanvloer het
gedoogde, werden onze bedden opgeslagen en onze bagage
opgestapeld. De liefelijke avond noodigde echter tot buiten
zitten en onder de wederzijdsche reisverhalen rustten wij heer-
lijk uit van den zwaren marsch, dien wij achter den rüg hadden.
IJzerman zorgde intusschen voor de belangen der expeditie
en trof de volgende voorziettingen:
(R. IJ.) „Gebrek aan rijst dwong ons voorloopig in het gastvrije
Tandjong Käling (n.l. de kampong aan de rivier, niet de hoofd-
kampong, die wij dien middag rechts hadden laten diggen) te
blijven. Door van den morgen tot den avond rijst te laten stam-
pen, zou men spoedig een voldoende hoeveelheid voor den marsch
naar Loeboek Ambatjang bijeen krijgen. Daar hoopten wij het
verder benoodigde te vinden. Gelukkig hadden wij den nan ba-
toea bij ons. Deze geslepen handelsman begreep, dat er geld te
verdienen was en deelde ons mede, dat hij gaarne zooveel rijst
zoü inkoopen als wij verlangden. Hij wees er op dat in de
negrieen Sarasak en Logei‘(waarlangs wij de onbewoonde woud-
streek wilden bereiken) weinig of geen vee gevonden werd, enl
Kampement bij P adang Tarab (Tandjong Kaling).
raadde ons aan de noodige djawis van Loeboek Ambatjang
mee te nemen. Zijn voorstel werd met beide handen aangegre-
pen en derhalve besloten, dat hij niet op ons zou wachten,
maar reeds den volgenden morgen met Angkoe Kali vertrekken.
„Tegen den middag waren twee bidoeks (laadprauwen) die
een lading rijst te Loeboek Ambatjang gelost hadden, benevens
een derde waarmee de Toeankoe van Rau Rau daarheen ge-,
reisd was, teruggekomen; tot deze snelle reis had een reeds
te Sidjoendjoeng aan het prauwvolk uitgeloofde premie het
hare bijgedragen. Wij konden dus beschikken over voldoende