Datoek Bagindo Kajo, panghoeloe soekoe van Loeboek Ta-
rab ; evenals de beide vorigen koopman ;
Datoek Radja Doebalang van Koemanis;
Datoek Bagindo tan Kasar van Soempoër, beiden afstamme-
lingen van grootwaardigheidsbekleeders in het oude rijk van
Menangkabau.
In januari 1891 waren verschillende hoofden, afkomstig uit
Loeboek Ambatjang en Loeboek Djambi naar Padang gekomen,
om hunne instemming met het plan van den tocht te kennen
te geven, zoodat op hunne medewerking gerekend mocht worden.
Ook de gezindheid van het Oostelijk deel der Kwantandis-
tricten werd günstig geacht, dewijl men aldaar althans in naam
het gezag erkent van den Jang di pertoean te Basârah, die in
October te voren de meest vriendschappelijke verklaringen aan
den Contrôleur van Ringat had afgelegd. Zoo sçheen het alsof
er geen politieke bezwaren meer bestonden en kon ailes voor
de uitrusting in gereedheid worden gebracht.
De route van Sindjoendjoeng, de verzamelplaats der expeditie,
naar Loeboek-Ambatjang was bekend, maar omirent de
richting, die van daâr zou-moetén worden gevolgd, verkeerde
men in onzekerheid. Aangewezen scheen het, over Djakei
naar Pangkalan-Bäringin aan de Tesso te trekken en daar een
"dépôt te vestigen, met het 00g op de groote lengte van het
traject naar Langgam, waarvoor in het geheel twintig marsch-
dagen gerekend werden.
Te midden der toebereidselen keerde de Arabier Mohamad
bin Salim genaamd Baosman van Basarah terug. Hij was door
den Gouverneur naar den Radja aldaar gezonden, om dezen
mede te deelen, dat ik voornemens was, hem in zijne residen-
tie te bezoeken. In verband met de vriendschappelijke verklà-
ring aan den contrôleur van Ringat, werd de vorst uitgenoo-
digd, mij aan de grens der V Kota’s door den orang gâdang
van Taloek te laten opwachten en verder naar Basarah te ge-
leiden. In plaats van een günstig antwoord, bracht Baosman
de onverwachte tijding, dat men in Taloek zeer vijandig ten
opzichte der expeditie gestemd was.
Er bleef dus niets anders over dan Taloek’s grondgebied te
vermijden en inplaats van over Djakei, over Logei te mar-
cheeren en daar de wildernis in te trekken. Van een dépôt,
dat bij algemeene welwillende gezindheid van te voren gereed
zou worden gemaakt, kon niet langer sprake wezen, zoodat
de levensmiddelen voor den geheelen tocht uit Logéi moesten
worden medegevoerd.
De Gouverneur van Sumatra’s Westkust achtte het wenschelijk
den hoofden van Taloek mede te deelen, dat de expeditie het ge-
bied der V Kota’s niet zoude betreden, en dat verwacht wérd, dat
zij van hunne zijde zieh van vijandelijkheden zouden onthouden.
Met de :overbrenging van dit bericht werd belast de Toean-
koe van Rau-Rau.
De bagage, welke door de Europeesche léden der expeditie
moest worden medegenomen, moest door twee koelies per
persoon gedragen kunnen worden. Zij bestond uit de noodigste
kleedingstukken, toiletartikelen, schoeisel, een vëldbed, deken.
enz. Alles was zoo sterk en eenvoudig mogelijk. Behálve voor
kleeding moest gezorgd worden voor voedsel. Het gold hier
een reis waarvan de duur niet van te voren bepaald kon worden
en waarbij met tëgenspoedeh van allerlei aard rekening
moest worden gehouden. Reeds gedurende den marsch op Gou-
vernementsgebied waren wij grootendeels op eigen onderhoud
aangewezen. In ovefleg met den heer Bakhuis, die zieh met
het aansöhaffen der noodige artikelen had belast, werd beslo-
ten voor den tocht van Padang naar Langgam voór veértig
dagen levensmiddelen in te koopen. Wijn ; apollinariswater en
andere dranken werden alleen medegenomen voór hét eerste
gedeelte van den marsch. Voorbij Loeboek-Ambatjang was
slechts gerekend op cognac en dat mèer om de geneeskrach-
tige dan om de bedwelmende werking van dezen drank. Zon-
der te willen tegenspreken, dat een góed glas cognac op zijn
tijd heilzaam.kan werken, worde opgemerkt, dat men zeer goed
daar buiten kan, wijl de heer Koorders en ik ons den geheelen
tijd in eene volmaakte gezondheid mochten verheugen zonder
één druppel alcohol te gebruiken.