„Anten, een vriendelijk oud man, dien ik den volgenden dag
ontmoette (ook André ontmoette hem), is het hoofd der Me-
nangkabauers, Patih dat der Javanen. In de soekoe Patih is
het huwelijk geoorloofd, in de soekoe Anten niet. De Javanen
zouden van Djohore alhier gekomen zijn” ').
Beide reizigers vervolgden hunne reis in den vroegen morgen,
en liepen naar Pangkalan Baiei Mempoera. Fokker schrijft
daarover:
„Het slingerend voetpad gaät door dezelfde zandige vlakte,
die nu eens eenige meters rijst en dan weer daalt, steeds zacht
glooiend. Van tijd tot tijd worden deze zandruggen afgewisseld
door stukken moerassig bosch, waarin hfet pad over boomstammen
loopt, waarnaast men bij een misstap „hoogstens” tot de
heupen in den modder zakt. De Talangbewoners loopen met
hunne zware vrachten, welke, gesteund door een boomschors-
band om het voorhoofd, op den rüg gedragen worden, vlug en
met verbazende zekerheid over de dünne gladde stammen. Deze
stukken bosch vormen de laagste punten van het pad dwars over
de Talang, en kunnen in hoogstens een kwartier doorgetrokken
worden. Het zijn de eenige stukken grond, die door de Talangbewoners
, uit hoofde der te läge ligging en daaruit voortsprui-
tende moerassigheid, niet bebouwd worden. De ondergrond
dezer stukjes moeras is echter hard. Links en rechts van het
voetpad, dat uit hoofde van den harden, zandigen bodem ge-
makkelijk bëgaanbaar is, vertoont zieh evenals den vorigen
dag, zoover het oog reikt, op den braakliggenden grond een
schrale plantengroei, in hoofdzaak bestaande uit resau, een
varensoort, wäaruit de Talangbewoners nette hoofddeksels (ko-
piaks) weten te vervaardigen.
„De huizen zijn op iets grooter afstand van élkaar, dan ik hen
op rriijn vorigen dagmarsch aantrof. Alle zijn ruim en zindelijk,
’) Zo.oals bekend is, treft men in sommige streken van Malakka belangrijke ko -
lonièn van Javanen aan ; zoo zijn er vele in Moewar, van waaruit zieh in 1890
een twintigtal Javanen in de buurt van Domei (aan straat Roepat) gevestigd had.
Zij Iegden zieh töe op landbouw en hun tuinen staken günstig af bij de velden
der Maleiers, die in het landbouwbedrijf veel minder bedreven zijn dan de Javanen.
; . ^ 4-93 —
’tgeen ook geldt van het omringende' erf, dat geheel open is;
nergens een doode of levende pagger (heining). Êen goéd on-
derhouden pad, soms door een ananastuin leidende, voert tot
den trap en deze naar den hoofdingang, welks deur nimmer,
althans volgens het beweren der Talangbewoners zelf, tegen
dieven behoeft gesloten te worden. Diefstal komt, zeggen zij ,
onder hen niet voor. De Pelalawan’sche rijksgroote, die mij
nog vergezelt, verzekert mij, dat zulks te Pelalawan van alge-
meene bekendheid is en hij zelf ook daarvan overtuigd is.
„De kleeding der Talangbewoners is zeer eenvoudig, het bo-
venlijf is doorgaans bloot bij de. mannen en oudere vrouwen,
terwijl jonge vrouwen de sarong tot boven de borsten opgehaald
dragen. De vrouwen dragen zilveren armbanden, alle als bij
afspraak van denzelfden vorm, glad en kunsteloos.
„De klapperboom wordt op de Talangs niet aangetroffen. De
olie benoodigd voor de keuken bereidt men uit de pitten van
de ridjèn, een grooten woudboom met smakelijke roode vruch-
ten ter grootte van een kleine kers, welke met körte steeltjes
aan houtachtige takjes bevestigd zijn. De schil is gerimpeld en
steenrood, het vruchtvleesch doet denken aan dat van de ram-
boetan (Nephelium). In een der huizen, waar ik binnentreed
am even te rüsten, zit de gansche familie om een grooten bak
met deze wuchten gehurkt op den vloer en doet er zieh vroo-
hjk aan te goed. Het had er veel van alsof men om de laatste
kers at.”E^r.>«.
Na den middag bereikten beide reizigers Pangkalan Baiei
Mempoera, de inscheepplaats aan de Soengei Mempoera, van-
waar zij hunne reis per sampan tot aan Siak moesten voort-
zetten. Dicht bij de landingsplaats aan den noordrand der Ta-
langgronden bevindt zieh het huis van een zekeren Pa Bokko,
wiens vriendelijkheid en gastvrijheid door beiden wordt gepre-
zen. André, die in de hoop nog des avonds Siak te halen, snel
geloopen had en daardoor zeer vermoeid aankwam, zag zieh
genoodzaakt den nacht in Pa Bokko’s huis door te brengen,
daar er geen prauw te krijgen was voor den volgenden morgen!
Dit bracht hem echter het voordeel, dat hij over dag reisde,