I
1
I I
wijl op den rechteroever eveneens een zijtakje op dit punt de
Kwantan bereikt (Batang Käring), dat de grens vormt tusschen
dit laatste gewest en Tandjong Käling.
In de Soengei Benjawan werden op een plaats waar veel
water stond maar weinig stroom ging, dynamietpatronen in de
rivier geworpen, die op den bodem ontploften en het geheele
water een korten, hoogst intensieven schok gaven.
Er kwamen echter slechts een tweetal visschen bovendrijven,
die naar Loeboek Ambatjang werden meegenomen en daar,
alvorens tot ons middagmaal bereid te worden, op mijn ver-
zoek werden gephotographeerd.
Van hier af waren de oevers minder hoog en fraai, en begonnen
onze gedachten zieh meer en meer bezig te houden
met de aanstaande aankomst te Loeboek Ambatjang: hetverste
punt waartoe tot op dat oogenblik Hollanders waren doorge-
drongen (IJzerman en Delprat op hun eerste reis) en de plek
waar wij den toeankoe van Rau Rau moesten terugzien, die
ons het antwoord der Taloekers kwam brengen, waarvan zoo-
veel voor het welslagen der expeditie zou af hangen. Voor de
ontvangst in Loeboek Ambatjang zelf waren wij, na de beko-
men berichten en de ontmoeting met Nan Batoea en Angkoe
Kali Radja niet ongerust, maar het vooruitzicht om den heelen
dag door vrijpostige en weerzinwekkende inlanders te worden
omringd en aangegaapt en ons niet vrij te kunnen bewegen,
maakte dat ik althans weinig naar ’t oogenblik van aankomst
verlangde.
Tegen 66n uur (om ongeveer half elf waren wij uit Tan-
djong Käling vertrokken) kwäm in de inmiddels steeds breeder
geworden rivier een vlak plaatvormig en schaars begroeid
eiland in ’t zieht, en zagen wij iets verder naar beneden op
den linkeroever een soort leuning tot op ’t watervlak afloo-
pen, terwijl boven eenige inlanders verzameld stonden. Dit
eiland heet Tampoeroeng en is in ’t verhaal van IJzerman’s
eerste reis naar Loeboek Ambatjang reeds vermeld. „Welk een
verschil met onze eerste ontvangst,” roept Delprat reeds terwijl
wij nog varen uit; „toen was er geen sprake van aanleg-
Wi