. man aän het roer bij de stroomversnelling Merapi om. Goed
zwemmer, wist hij zieh körten tijd boven water te houden, maar
indien de te hulp snellende prauw hem slechts enkele oogenblik-
ken later had bereikt, zou hij reddeloös verloren zijn geweest.
Het was dus zaak de noodige voorzorgsmaatregelen te nemen,
ook al was men overtuigd , dat ze bij een wezenlijke ramp niet
veel zoude'n gebaat hebben. Wij ontkleedden ons zooveel mo-
gelijk en deden de beste zwemmers in onze prauw plaats nemen.
Even nadat wij van wal waren gestoken, kwamen wij in den
stroom, die zieh met een snelheid van 4 à 5 meter ié de seconde
tusschen de kalkmuren doorperst. De golven klotsten en
spatten tegen en over ons bootje, toen wij over gevaarlijke
versnellingen heengleden. Op de 5 kilometer, die wij tot aan
den Taloek Koening, de landingsplaats te Silakat, hadden af
te leggen, treft men drie stroomversnellingen aan, de Kadara-
san tinggi, Alahan en Sangki Amo.
De natuur is hier goddelijk schoon in hare overweldigende
majesteit. Men voelt zieh zoo bitter klein te midden van die
ontzaggelijke rotswanden op den dreigenden vloed, die bij de
minste onvoorzichtigheid het hulkje kan doen kantelen en zijn
inhoud verzweigen.
Slechts steelsgewijze en voor een oogenblik werpt men den
blik achterwaarts, maar dan geniet men een tooneel zoo trotsch
en aangrijpend als men slechts zelden te aanschouwen krijgt.
Hooge berggevaarten vertoonen het profiel van een reusäch-
tigen spitsen hoed, waar zij tegen de rivier eindigen; hunne
steile wanden stralen hier en daar een oogverblindend wit uit
en hunne met licht bosch gekroonde kruinen teekenen zieh
scherp af tegen den helder blauwen hemel; de sombere., woest
voortjagende stroom, schijnbaar aan hun voet geboren, tooit
zijrie bruine heftig bewogen wateren met witte pluimen, waar
hij zieh werpt over verborgen steenen of dringt tusschen uit-
springende rotsklompen ; en op' dien strijd, dat koken en brui-
sen, ziet, meer op den voorgrond, in majestueuze kalmte het
zwijgende, donkergroene woud neder dat de oevers aan weers-
zijden bedekt.
Een oogwenk slechts, want voor ons uit wordt de aandacht
getrokken door iets, dat veel meer belang inboezemt. Een kreet
van schrik ontsnapt aan veler lippen. Daar tusschen die hooge
steenmassa’s is onze vaargeul; rechts steekt de stam van een
boom uit en in de opening worden zijn takken boven de op-
pervlakte zichtbaar, om onmiddellijk daarna weder onder te
duiken. Ieders 00g is in ängstige spanning op dit spei der
golven gevestigd. Is de doorvaart geheel afgesloten, dat wil
zeggen zijn wij tot schipbreuk, tot omslaan, tot verdrinken ver-
oordeeld, of blijft er nog genoeg ruimte over om ons te laten
vöorbijgaan ?
In ademlooze stilte zitten wij neder; allen beseffen den ernst
van het oogenblik. Slechts bij den voorsteven Staat ongebogen
de kloeke gestalte van den panghoeloe kapala van Doerian
Gädang, het gevaar metend met onversaagden blik, de roei-
spaan in de krachtige vuist geklemd, nu en dan een kort bevel
uitend, gereed om in te grijpen als het noodig mocht zijn.
Maar, goddank, het bleek niet noodig. Er is een passage van
twee meter open en daarheen voert ons de stroom; wij glijden
er ongehinderd doorheen. Een zucht van verlichting ontsnapt
aan onze borst en de gesprekken worden met dubbele leven-
digheid hervat.
Een kwartier later liggen wij aan den wal te Silakat vast-
gemeerd. De inwoners van dat plaatsje vinden, evenals die van
Doerian Gädang en Siloeka, in landbouw en scheepväart mid-
delen van bestaan. Het aantal voor de vaart längs de Kwantan
geschikte prauwen is echter gering en het verkeer heeft weinig
te beteekenen.
Wij wachtten in een huisje niet ver van den oever de komst
der andere bidoeks a f, en kwamen na kort overleg tot het be-
sluit het pad naar Doerian Gädang te voet af te leggen. Wilden
wij te water verder gaan, dan moesten onze goederen bij
de stroomversnelling Paloekahan gelost worden, en zouden wij
niet vöör zonsondergang kunnen aankomen.
Längs den linkeroever voortwandelend, werden omstreeks
half zes de klappers van Doerian Gädang tusschen het overig