1 I N L E I D I N G.
Sedert de ontdekking van het Oembilin-Kolenveld in 1868 door
den genialen mijningeneur W. H. de Greve, is over de wen-
schelijkheid eener voor den afvoer van kolen geschikte verbin-
ding met een der groote rivieren, die in of nabij de Straat van
Malakka uitmonden, veel gesproken en geschreven.
Het laatst werd dit vraagstuk uitvoerig behandeld op den
i 2<ieu Februari 1884 '). Na een belangrijke voordracht van den
heer J. L. Cluijsenaer, aan wiens onvermoeid streven voor een
goed deel de spoorwegaanleg op Sumatra’s Westkust te danken
is, volgde in de algemeene vergadering van het Indisch Genoot-
schap een belangrijke discussie. Het was daarbij, dat het plan
van een gemeenschapsweg met het Oosterstrand naar het scheen
voor goed werd veroordeeld.
De heer Robide van der Aa toch verklaarde: „Wanneer wij
„nu zien, dat niet alleen de heer Cluijsenaer, die er altijd be-
„zwaar in zag, maar 00k de heer Veth, die juist een groot
„voorstander was van dien oostelijken afvoerweg, zoo stellig
„mogelijk verklären, dat de deskundigen het voor zeer onwaar-
„schijnlijk houden, dat ooit een goede weg naar de Oostkust
„zal tot stand komen, dan geloof ik dat het niet kwaad is. dat
„dit heden avond alhier geconstäteerd wordt, omdat het schijn-
„baar voor de hand ligt een afvoerweg oostwaarts te zoekeri.”
Inderdaad waren alle tot op dat tijdstip besproken afvöer-
*) Indisch Genootschap. V e r slag en der Alg eme ene Vergaderingen van 1884.
r