en katjang tjina, bevredigende resultaten te verkrijgen zullen
zijn.
8. W i l d e r n i s s e n o p v e r l a t e n b o u w v e l d e n , z o o g e n a a m d e
L a d a n g b o s s c h e n .
Zooals reeds gezegd, wordt door de weelderige natuur van
Equatoriaal Sumatra meer nog dan elders het drijven van
roofbouw door de inlanders bevorderd. De bezwaren daartegen
zijn voor hen niet groot wegens de gemakkelijkheid , waarmede
zij zieh verplaatsen, en de uitgestrekte terreinen, waaruit zij de
keuze hebben voor een nieuwen ladang. Slechts korten tijd wordt
de piek bebouwd welke zij voor hunne rijstvelden hebben open-
gekapt, en dan weer verlaten. De plaats van de cultuurgewassen
wordt hierop spoedig door een nieuwe vegetatie ingenomen.
Aanvankelijk bestaat deze echter geenszins uit de soorten van
het oerwoud, alsof dit zieh terstond weer meester maakte van
het gebied, waaruit het verdreven was, doch uit geheel andere
bestanddeelen. Eerst ziet men den grond zieh bedekken met
e’en aantal grassen, waaronder vooral alang-alang en glagah,
waarbij zieh Gleichenia-varens en de fraaibloemige Mela-
stoma polyantha voegen. Een enkele van de . planten die de
ladangbewoners kweeken blijft nog terug: zoo vonden wij op
een oud rijstveld Impatiens Balsamina L., die door hen.ge-
bruikt wordt om de nagels een gele kleur te geven. Tusschen
de kruiden ontwikkelen zieh vervolgens ' eenige boomsoorten,
die echter niet behooren tot die, welke aan het oerwoud eigen
zijn. De voornaamste hiervan zijn Commersonia platyphylla
Andr., Melochia Indica Hook, f., Callicarpa arborea Roxb.,
Macaranga Javanica Mnll.-Arg., Macaranga hypoleuca Mttll.-
Arg., Mallotus Cochinchinensis Lour., Rhodamnia trinervia
Bl., Adinandra dumosa Jack, en Eurya acuminata DC. Het
aandeel van deze alle in de begroeiing der wildernis is niet
even groot. Meestal staan ook de individuen eener zelfde
soort niet dicht opeen. Alleen van Commersonia platyphylla
zag ik soms de exemplaren in zulk een groot-aantal bijeen-,
dat men aan een aanplant zou kunnen denken. Deze soort
speelt ongetwijfeld een groote rol bij de herbossching op Sumatra.
Meestal echter vindt men slechts hier en daar een boom
tusschen de kruiden, doch deze boomen, oorspronkelijk laag en
wijd uiteenstaande, krijgen, zoo de bodem niet al te dor en zan-
derig is, weldra de overhand in de wildernis. Na een tiental
jaren zijn dan hunne kronen voller geworden. Zij sluiten aaneen
en vormen een circa 10— 15 meter hoog bosch. In zulk een secun-
dair woud, waaraan de inlanders den naam van sosso geven, kunnen
de vroeger in de wildernis weelderig tierende kruiden niet
meer leven. Zij zijn reeds lang verstikt en afgestorven. Alpinia’s
en andere 3— 4 meter hooge Scitaminefin zijn in'hunne plaats
getreden, doch ook deze worden op haar beurt weder door
andere verdrongen. Ook de boomen die het eerst op de kap-
vlakte waren opgeschoten, en die men dus als pioniers van het
woud zou kunnen bestempelen, moeten voor andere soorten
plaats maken. Na 20 ä 30 jaar bestaat het bosch reeds uit 30 ä
40 soorten, en daaronder reeds eenige uit het primaire gekapte
oerwoud. Ofschoon het nog lang zal duren voor deze de overhand
verkrijgen, is het beeid van zulk een 30-jarig woiid reeds
veel verschillend van het ijle, 5— io-jarige bosch, dat zieh uit
de wildernis ontwikkelde. De ‘stammen zijn slanker geworden,
de kronen zijn dichter en meer gesloten, en op enkele punten
Slingeren zieh ' reeds rottanpalmen döor de kruinen van het
geboomte. Omtrent de soorten, waaruit dit secundaire bosch
bestaat, valt nog op te merken dat een deel hiervan alleen aan
Sumatra eigen is en op Java in ieder geval ontbreekt. Van
de soorten echter, die op Java wel worden aängetroffen, is er
een aantal dat daar niet zooals hier op de läge gronden, doch
op de bergen thuis behoort, terwijl men daarentegen hier som-
mige soorten mist, die op Java aan dergelijke gronden eigen
zijn De vegetatie van de vlakte in Equatoraal Sumatra ver-
toont dus meer overeenkomst met die van de bergstreken op
Java, dan met die van de lagere streken daar te lande. Waaraan
moet dit toegeschreven worden? Ongetwijfeld aan het verschil
in breedte. De secundaire bösschen, waarvan sprake is , liggen