WOENSDAG 4 MAART.
De regen hield den ganschen nacht aan; toen ik ’s morgens
uit ons hutje kroop stond alles blank, zoodat kuilen en gaten
niet meer te onderscheiden waren en het bijna onmogelijk was
zieh binnen het kamp te bewegen. Opbreken is altijd eene on-
pleizierige bezigheid, maar wanneer het geschieden moet op
een onbegaanbaar terrein, terwijl alles, kleeren, schoenen,
waperis, koffers, veldbedden, kampstoelen, drijfnat is en men
geen plekje kan vinden om zieh neer te zetten, is het eenware
plaag. Ons riviertje .was in een schuimenden en wielenden
stroom veranderd, dien men onmogelijk had kunnen doorwa-
den. Wij verlieten het kamp echter aan de andere zijde en
zakten buiten den pagger gekomen'onmiddellijk tot o ver’t mid-
del in water en modder. Gelukkig bereikten wij spoedig hoo-
ger terrein en hield 00k de regen op.
De streek, die wij dezen dag doorliepen, had met het basch
van den vorigen marschdag wel veel overeenkomst, maar leverde
ddn groot verschil op; de bodem was n. 1. niet'meer vlak, maar
vormde een reeks van vrij smalle läge r.uggen, gescheiden door
drassige dalen, waarin het water meest stilstond of slechts in
’t midden een klein siepelend beekje vormde. Was het mar-
cheeren over de zwaar begroeide ruggen reeds verre van ge-
makkelijk, het doorkruisen der dalen was eene ware beproeving.
Stekelige pandanen en warnetten van rottan , met kransen van
doornen zoo lang als een vinger en zoo scherp als naalden,
versperden er den weg. De drassige bodem, doorwoeld van
kronkelende wortels, vormde een reeks van kuilen, gevuld met
bruin slijk dat hunne diepte verborg, terwijl omgevallen boomstammen
onze dragers telkens noodzaakten zieh tegen dwarsdam-
men van half verrot hout op te werken. Geen wonder dat de
lange en zwaarbeladen colonne zieh slechts uiterst langzaam
door zulk een dal kon heenworstelen en wij in de achterhoede
telkens een kwartier of een half uur moesten wachten, gewoon-
lijk op een piek, die tot zitten even ongeschikt was als tot
staan.
Eindelijk zagen wij dan de laatste babans en onze drie dap-
pere djawis .tusschen de doornstruiken verdwijnen en konden
wij het genoegen gaan smaken om wadend en struikelend,
over glibberige wortels klauterend en in modderpoelen zak-
kend, spitsroeden te loopen tusschen de dichte en valsche
moerasplanten eil naar de overzijde te scharrelen, waar wij nat
en bemodderd tot aan het middel aankwamen, met handen
bloedend van de doornen, waarin wij onwillekeurig grepen als
wij plotseling in den modder wegzakten. Nauwelijks hadden
wij dan een twee- k driehonderd passen over drogen en hellenden
grond afgelegd, of een nieuw oponthoud gaf ons de
zekerheid dat de plaag van voren af aan stond te beginnen.
Zoo ging dat een tiental keeren gedurende dien dag en ver-
scheidene volgende. Natuurlijk maakten die telkens zieh her-
halende beletselen, dat wij slechts langzaam opSchoten. Daar
van meten, ten minste gedurende de eerste dagen, geen sprake
meer kon zijn en het toch van het hoogste belang was, om
eenigszins eene voorstelling te houden van den afgelegden af-
stand, had IJzerman ons verzocht onze voetstappen te teilen.
Gedurende drie dagen kortte deze eentonige bezigheid ons den
tijd en had ik gelegenheid op te merken hoe lästig het is
zijne aandacht bij ’t teilen te bepalen en niet onwillekeurig
van 13 op 30 of van 70 op 91 te springen.
Na de middagrust knapte het terrein wat op, vooral doordat
de rottans verminderden en konden wij dus beter vorderen.
Ten slotte voerde ons het spoor aan den linkeroever van een
flink riviertje, dat boordevöl water stond en fei stroomde. Wij
hielden het voor dezelfde beek waaraan wij dien nacht gekam-
peerd hadden, want toen waren wij van den rechter- naar den
linkeroever overgestoken en thans deden wij het omgekeerde.
Een boom was door de voorhoede omgekapt en diende als brug;.
na den overtocht haalden wij hem met alle man op onze zijde.
Niet ver van daar, op het eerste droge plekje van den over-
stroomden en drassigen rechteroever, vonden wij IJzerman weer
bezig een nachtkwartier op te slaan. Tusschen ons en derivier
was een net van slingerende nevenstroompjes en waterplassen,
22