nimmer de eenzame, afgelegen Talangs verlaten hadden, en hij
verschaffe ons welwillend de noodige inlichtingen. De. soengei,
aan wier aanvang wij ons bevonden, heette Soengei Dolei,
de inschepingsplaats in overeenstemming daarmee Pangkalan
Dolei. Längs dat riviertjé kan men werkelijk Pangkalan Lelan-
dajoen bereiken ; de vaart duurt ongeveer zes uur ,'en voert de
Dolei af, de Pelalawan op en vervolgens nog een eindje de
Lelandajoen op. Maar een andere weg bestond er niet, rondom
was alles moeras. De kanotjes konden elk twee menschen be-
vatten; men maakte ze in enkele dagen, maar ze bleven ook
slechts weinige weken bruikbaar. Andere vaartuigen waren er
niet; behalve enkele bidoeks, die aan bewoners van Pangkalan
Lelandajoen behoorden. Maar al hadden wij deze alle te onzer
beschikking gehad, zoo zou het overbrengen van al onze koe-
lies toch nog weken geduurd hebben.
Terwijl de rijst gekookt werd, zateû wij neder, en overleg-
den met de kaart voor ons, wat ons te doen stond. Niemand
wist den weg; maar de drie dalgronden, in den morgen gepas-
seerd, voerden alle het water in oostelijke richting af en behoorden
tot het stroomgebied van de Pelalawan. Daar wij den
afgeloopen nacht bij den oorsprong der Soengei Barambang hadden
gekampeerd, was het duidelijk dat wij eerst sedert den
morgen ons in dit stroomgebied bewogen ; keerden wij dus op
onze schreden terug tot aan de hooge gronden van den ladang
Pondok Pandjang, zoo bevonden wij ons weer op dewestelijke
waterscheiding der Pelalawan, en wanneer wij deze noordwaarts
volgden, moesten wij den rüg bereiken die in oostwestelijke
richting de stroomgebieden van Kampar en Siak scheidt. Maar
6 K.M. terug te.loopen, door drie rawangs heen, in een richting
juist tegengesteld aan die, waarin ons doel „Siak sri Indrapoera”
lag , was zulk een verdrietig werk, dat wij maar niet zoo in
eens het gewonnen terrein wilden prijsgeven, doch begeerig
zöchten naar een andere oplossing. Onze overwegingen luidden
aldus: De watergrens tusschen Siak en Kampar moest noordelijk
van ons verloopen. Hoever wij er vandaan waren, kon niemand
zeggen. De bestaande kaart reikte tot de O. W. lijn, gaande door
de negrien Boewatan, Sangkamang en Pangkalan Baiei Mem-
poera, aan de drie daarmede gelijknamige zijriviertjes der Siak.
Daar wij door de metingen der voorafgaande dagen met vol-
doende nauwkeurigheid wisten, op welke breedte wij ons op
dat oogenblik bevonden, konden wij bepalen dat deze lijn ongeveer
15 K.M. noordelijk van ons lag. Maar het was zeer wel
mogelijk dat de oorsprongen dier drie riviertjes veel zuidelijker
lagen dan die lijn , en de hoogere gronden aan wier noordrand
zij ontsprongen nog verder zuidelijk reikten, zoodat slechts een
betrekkelijk smalle moerasstrook ons van de zuidgrens dier
gronden scheidde. Het was zeker.de moeite waard, dit te onder-
zoeken: een poging te wagen om deze terreinhindernis längs
den kortsten weg te overkomen.
ZoÄra dus het middageten verorberd was, trok de colonne
in pal noordelijke richting op, en traden onze sappeurs, die al
gehoopt hadden; ,dät- hun taak was afgeloopen, opnieuw in werk-
zaamheid. Het duurde geen kwartier, of wij bevonden ons
weer midden in den rawang. In ’t eerst schikte het nog a l, men
kon, van boom- tot boomstronk voltigeerend, vrij goed de mod-
derplassen vermijden, maar na een enkele mijl werd het hoe
langer hoe erger. 'Al de eilende van de Sigati-bosschen en de
rawangs längs de Kampäi; herhaalde zieh, : Spoedig stonden we
allen tot het middel in den modder, duizende luswortels in de
grilligste kluwens dooreengeslingerd, verstrikten onze voeten,
geweldige pandankronen op körte ondergedoken stammen ver-'
sperden den weg, rottans en lianen dreigden alom. De bodem
was blijkbaar weer veenachtig, hij veerde onder ons als een bult-
zak van zeegras; wij. bevonden ons op een der groote sponzen,
die het bovenstroomgebied van de Pelalawan als een reusachtig
waterreservoir omgeven. Op sommige plaatsen kon men het
water duidelijk zien stroomen, maar onze hoop om een cen-
traal, goed omschreven rivierbed te vinden, werd niet vervuld.
Integendeel, voor ons uit werd de grond steeds moerassiger,
het uiterlijk van den plantengroei steeds dreigender, bleef de
hemel even licht alsof wij den ränd van een open waterplas
naderden. Gelaten sukkelden wij voort; het meten leverde hoe