bohden eri onder bewaking gesteld. Onder die bedrijven was
onze Chinees weer riaar den gewonde teruggekeerd en kwatn
nu hulp hälen, daar hijzeide niet bekwaam te zijn zulke zware
wonden te verbinden. Ofschoon dit met mij nog veel minder
het geval was, ging ik met hem mee om hem bij te staan, daär
de gewonde toch moest verpleegd worden. Na eenige schreden
over het stikdonkere paadje,. kwamen wij aan een open plekje,
omringd met de läge afdakjes der koelies. Onder een dezer
zag ik bij ’t onzekere schijnsel van eenige spaanders, op een
leger Van versehe bladeren j een half ontkleeden koelie liggen
en toen wij bijlichtten met onzen laatsten lantaarn, ontwaarde
ik tot mijn schrik en ontzetting, dat een groote tros darmlis-
sen uit de wond in den buikwand puilden,- Ofschoon ik den man
voor verloren hield, begreep ik dat wij onze uiterste best moesten
doen, om de ingewanden weer in te brengen en de wond te sluiten,
al was het alleen maar voor den moreelen indruk op de overige
koelies, en voor de mogelijkheid, dat .de man den. volgenden
morgen nog leven zou en medegevoerd zou moeten worden.
Zooais meestal bij zulke rampen, waren alle hulpmiddelen
onklaar of zoek. De lange tocht dobr ’t vochtige bösch en
längs de verdronken Sigati-oevers had de plankjes der medieijn-
kist uiteen doen vallen en het verbandgoed. bedorven. De
süblimaat was Qp, van de carbol bleef slechts een laatste rest,
’t overige was verbruikt voor de beenwonden der koelies. De
catgutdraden waren tot een onuitwarbaren knoedel ineenge-
draaid, de hechtnaalden weggeraakt. Het duurde voor ons on-
gedüld een eeuwigheid, voor er eindelijk lauw water werd
aangebracht, dat ons in Staat stelde de met aarde en bloed
verontreinigde darmen te wasschen en zoo goed mogelijk te
desinfecteeren, waarbij ons het gemis van. sponzen niet weinig
hinderde. Ook hadden wij geen ander licht dan het onzekere
schijnsel van twee stompjes kaars, die door een paar sidde-
rende koelies werden vastgehouden. Den ongelukkigen patient
hadden wij een paar morphinepoeders binnengewerkt; de laatste
helaas . van onzen voorraad; hij was vrij bedaard, maar leed
toch blijkbaar vreeselijk. Bakhuis bezat gelukkig onder in zijn
— 407 —
koffertje nog een hechtnaald, die echter zeer roestig was. De
wond bleek een zuivere dwarssnede van ongeveer 8 cM. lengte;
wij waren verbaasd dat zij niet grooter was; het bloeden had
geheel opgehouden. Tot mijn eigen niet geringe verbazing.,
slaagde ik er in, de darmen in de lichaamsholte terug te brengen.
De Chinees verklaarde in Staat te zijn een hechdng aan te
leggen,' en deed dit werkelijk zeer netjes, maar tot overvloed
van ongeluk brak de halfverteerde draad bij ’t aantrekken van
den knoop. Ik begon reeds te wanhopen, dat wij slagen zouden-,
maar toen wij den draad dubbel Samen, hield hij en met zes
hechtingen gelukte het de wond te sluiten. Bij gebrek aan morphine
voerden wij den gewonde laudanum. De Chinees bleef
bij hem waken; de nacht verliep verder rüstig.
D in sd ag 17 M a a r t .
Bij ’t ontwaken was natuurlijk onze eerste vraag hoe het
den gewonde ging; wij waren verwonderd hem in vrij goeden
toestand, blijkbaar zonder koorts te vinden. Dragers hadden
wij genoeg, daar de rijst op den zak na opgebruikt was. Van
takken en matten werd een draagbaar gemaakt en aan man-
doer Taib en den Chinees de zorg voor het transport overge-
laten. Gelukkig behoefden wij dien dag niet ver meer te mar-
eheeren, en was de weg, schoon hier en daar sterk klimmend
en dalend, zeer goed en gemakkelijk in vergelijking met de
beletselen , die wij de vorige dagen hadden ontmoet. Wij lieten
dus den treurigen, langzaam schrijdenden stoet achter ons,en
rukten vol verlangen naar Langgam op.
Bij ’t verlaten van ’t kamp zag ik den gebonden krankzin-
nige te midden zijner bewakers staan; hij lachte wezenloos en
scheen flauwe aardigheden tegen hen te zeggen. Wij wandelden
door verlaten ontginningen en kleine stukjes hoog bosch over
een smallen rüg, die het str.oomgebied van de Sigati aan den
oostkant begrensde, ’tgeen daaruit bleek, dat wij na in het
begin 66n klein stroompje, de Soengei Grienging, te zijn over-
getrokken, geen -enkele beek of bron meer tegenkwamen. Wij