Na tien minuten varen komen wij aan een soort poelau aan
den linker-(noord-)oever. Hier besluit Bakhuis het antwoord
van de uitgezonden boden af te wachten en intusschen wat
aan de overzijde in de rotsige Soengei Noenoe te gaan vis-
schen. Hier is de uitwerking van het dynamiet günstiger dan den
vorigen dag. Met eenige groote smakelijke visschen roeien wij
naar de aanlegplaats terug, v66r dat de boden teruggekeerd zijn.
Om 1 uur komt de kano terug, er zitten drie in plaats van
twee personen in. De derde is iemand uit Padang Tarab. Hij
brengt de kris mede van het dorpshoofd, als bewijs dat die per-
soon met zijn lichaam voor ons borg Staat. Het meegeven van
een kris aan een boodschapper komt ongeveer overeen met de
onder Europeesche volken gebruikelijke wijze om zoo iemand
zijn zegelring of een geschreven volmacht me£ te geven. De
bode deelt mede, dat de heer IJzerman weldra zal aankomen
en zijn bivak zal opslaan even buiten het dorp Tandjoeng Kä-
ling aan den zuidoever van de Kwantan.
Kort na aankomst van den bode, te 2.10, schepen wij ons
wetr in en zetten nu in vroolijke stemming over de aanstaande
ontmoeting onze reis voort.
Om 2.30 passeeren wij de tampat menjabon, de plaats, waar
de Kwantan-bewoners groote hanengevechten houden. De oevers
zijn hierslechts een 20 tot 30 M. hoog en bestaan blijkbaar
uit kalkrots, waarop een vrij dikke verweerde aardlaag. Secun-
dair jong bosch bedekt ze. :
Om 2.45 bereiken wij aan den zuidoever de plaats, waar een
aantal koelies van de colonne IJzerman bezig zijn te baden en
hün kleferen te wasschen, die er deerlijk bemodderd uitzien. Zij
deelen ons .mede, dat zij juist. zijn aangekomen.
De Kwantan is hier nog een 50-^60 M. breed. De oevers
rijzen een 20tal meters vrij steil, min of meer afgebrokkeld,
uit het water op. Beneden bij den waterspiegel komen de kalk-
rotsen aan de oppervlakte. Op die kalkbank ligt een zeer dikke
mergel- of zandlaag, die op enkele plaatsen leemig is. Aan de
beide oevers zien wij in kälapaboschjes verscholen huizen, een
100 tal meters beneden de plaats waar wij aangelegd hebben.
Het dorp aan den noordoever heet Padang Tarab , terwijl het
dorp aan den zuidoever (ten westen waarvan zieh ons bivak
bevindt) Tandjong Käling heet.
Wij klauterden uit de prauwen längs een glibberig smal pad
tegen den oever op en bemerkten, toen wij na circa 15 M.
geklommen te zijn, boven waren, dat het omliggende terrein
bijna vlak of zacht golvend was en dat de geheele colonne zieh
een sotal meters landinwaarts bevond.
Na een hartelijke begroeting vertelden wij elkander onze we-
derwaardigheden. Daaruit bleek al spoedig, dat wij het in onze
prauwen heel wat gemakkelijker gehad hadden dan de heeren,
die met den heer IJzerman overland via Paroe hierheen waren
gemarcheerd. Zij hadden een groot aantal beken moeten door-
waden en längs modderige, glibberige voetpaden hooge berg-
ruggen moeten overklimmen.
Kampement op Poe lau Paoeh,