waarschijnlijk weggeloopen waren, gelijk öok later uitkwam,
däar zij ongedeerd het Goüvernementsgebied weer bereikten.
Daar ik van 9 tot 11 moest wacht houden, legde ik mij
doodvermoeid te 7 uur te slapen, met de belofte dat men mij
te 9 uur zou wekken. Toen ik echter met een schrik wakker
werd, was het reeds 11 mir en degene die mij zou wekken,
bleek zelf te zijn ingeslapen. Ik nam nu IJzerman’s wächtbeurt
over en riep Padöeka, die mij was toegevoegd. Tezamen gingen
wij de posten rond, die goed in orde waren,- maar moeilijk
te bereiken op de kleine en drassige ruimte, vol poelen en
omgevallen boomstammen. De nacht die zoo goed en rüstig
was begonnen j werd echter gestoord door een vreeselijk on-
weder, vergezeld. van zulke ontzettende plasregens, dat de koe-
lies onder hunne gebrekkige afdakjes doornat werden en wij
de grootste moeite hadden de rijstzakken droog te houden.
Terwijl wij trachtten ons zelf en de bagage eenigszins tegen
het hemelwater te beschermen, begon 00k van onder op het
water ons te bedreigen want de poelen en beeken vingen
met groote snelheid aan te zwellen en ten slotte werd het noo-
dig de vloer van-ons rijstschuurtje te verhoogen. —
Hier zij uit IJzerman’s rapport ingelascht, wat later bekend
is geworden omtrent den aard en het doel van den overval:
(R. IJ.) • „Uit van verschillende zijden ingewonnen berichten
blijkt, dat zoodra onze aankomst te Loeboek Ambatjang stroom-
afwaarts bekend was geworden, in verschillende plaatsen gröote
opgewondenheid heerschte.
Zoo verhaalt Hadji Toean Kariet van Padang, die zieh tij-
delijk -bij zijn familie te Loeboek Djambie bevond, dat ver-
scheidene personen aldaar hem kwamen mededeelen voomemens
te zijn ons te volgen. Zij hadden gehoord van de schatten die
wij in kisten met ons medevoerden en wilden trachten die ge-
deeltelijk buit te maken.
Voor redeneering waren zij niet vatbaar; het was onmogelijk
hun aan het verstand te brengen, dat wij geen aanzienlijke
geldsömmen mede zouden nemen naar een wildernis waarin
niets te koopen viel. Hij wist toen niet beter te doen dan de
geschiedenis te verteilen van twee Djambische prinsen, wier
vader eerst met het Gouvernement in vijandschap leefde, maar
die zijn zonen naar de hoofdstad zond, om van een verandering
in zijn gezindheid kennis te geven.
De prinsen werden zeer goed ontvangen en kregen bij hun
vertrek o. a. twee kisten mede die geschenken voor hun vader
bevatten en die onder geen voorwaarde anders dan in tegen-
woordigheid van den ouden vorst geopend mochten worden.
Op de terugreis konden zij de verzoeking niet wederstaan
te kijken, wat voor schoone zaken wel in ,die kisten verborgen
waren. Maar ze moesten hunne nieuwsgierigheid duur betalen,
want bij het openen der deksels volgden hevige ontploffingen,
die beide prinsen doodden.
Zulke kisten hadden wij waarschijnlijk 00k bij ons, het was
dus geraden, ons in vrede te Jäten trekken.
Met dergelijke verhalen dacht onze vriend ons naar zijn beste
weten van dienst te zijn.
Hij kon echter niet verhinderen, dat verscheidene personen
uit Loeboek Djambie op weg gingen, in vereeniging metvolk
uit Goenoeng en omstreken en met erikelen uit het Loeboek
Ambatjangsche. Het grootste gedeelte van de menigte, die door
nieuwsgierigheid, roofzucht of fanatieken moordlust naar Logei
was gedreven, behoorde echter thuis te Taloek, Kariet en
Djakei, dus ¡n de V Kota.
Een paar uur na ons vertrek meldden eenigen zieh bij het
huis van Bagindo Kajo en Doebalang Boenkoe aan, om te vra-
gen of zij tot het gevolg der kafirs behoorden en of de daar
aanwezige rijst eigendom was van de Compagnie.
De bewering dat zij gewone kooplieden waren die eenvoudig
hun rijst aan, de Compagnie verkochten en nu het overschot
hier geborgen hadden, stelde de indringers voorloopig tevre-
den. Onder groot misbaar verwijderde de geheele bende tegen
tien uur zieh in de richting van den ladang.
In het huis van Si Djadam zat Datoek Bandara van Tand