geweer te laden, maar verkeerde daardoor in voortdurende be-
z°rgdheid, dat de half lamme haan zou overgaan en het schot
een paniek onder de koelies zou veroorzaken. Gelukkig bleef
ons deze schrik gespaard.
De grond bleef even vlak en droog, het woud even dichten
zwaar als in het gedeelte dat wij den vorigen dag hadden door-
trokken. Op een halven K.M. van ons nachtverblijf ontdekten
wij echter een stroomend beekje. „Daar is nu het water, waar-
naar wij gisteren middag zoo verlangd hebben,” zeiden wij
spijtig tot elkaar. Wij keken ook vlijtig links en rechts, of de
koelies onder ’t loopen geen vrachten hadden weggeworpen en
vonden werkelijk een slijpsteen, waarvoor ’s morgens eerst geen
drager was te vinden geweest. Wij belastten er een der onbe-
laden koelies mee, maar ’savonds was het nuttige voorwerp
toch verdwenen. Merkwaardigerwijze is het vele weken later
met enkele andere voorwerpen, o.a. van Raalten’s boussole, in
Padang terugbezorgd door inwoners van Logei, die twee dägen
na den overval waren gaan zoeken naar het lijk van IJzerman,
die door hen dood gewaand werd, daar de aanranders beweerd
hadden, dat het schot, ’twelk in werkelijkheid Enteng had getroffen,
onzen aanvoerder had neergeveld.
In ’t eerst vorderde de colonne gestadig, schoon langzaam,
toen begonnen de vermoeienis en de honger bij de koelies weer
alle andere gewaarwordingen te overstemmen en stootten wij
op groepen, die längs den weg lagen uit te rüsten. Onze be-
toogen, dat alleen snel doorgaan en bij elkaar aansluiten ons,
kans op behoud boden, konden hen slechts voor körten tijd
tot verder trekken bewegen; telkens troffen wij weer andere
en grootere troepen, die hunne lasten hadden neergelegd en
ten slotte ook begonnen waren rijst te koken, op plekjes waar
zij water aangetroffen hadden. Alle överreding baatte niets
meer, zij weigerden hunne lasten weer op het hoofd te nemen
en verder te gaan. Dus namen wij tot meer afdoende dwang-
redenen onze toevlucht, schopten de rijstpannetjes om en hunne
luie eigenaars op, en hielden een bijzonder onwilligen mandoer
een revolver onder zijn neus. Dit hielp, de domme bende raakte
weer in gang. Die mandoer, een bijzonder groote maar even
luie en brutale Maleier, met een hoogst ongunstig en onäan-
genaam gezicht, had van den beginne af onzen wrevel opgewekt
door zijn gebrek aan plichtsbesef en zijn onbeschaamdheid;
ook ditmaal was hij, ofschooh bijna onbeladen, weer de eerste
om over vermoeidheid te klagen en-.op hoogen toon te vorderen,
dat hem en zijnen koelies gelegenheid tot rijstkoken werd
geschonkeii. De man deed mij ältijd denken aan een der duivels
op het schilderij Van Lucas van Leijden: „Het laatste oordeel,
welke den ingang der hei bewaken, n. 1. die met den grooten
wipneus en den onuitstaanbaren grijnslach.
Reeds körten tijd nadat wij op marsch waren getogen, drong
van voren het - gerucht tot ons door dat de arme Si Enteng
gestorven was. Wij voelden ons verlieht door deze oplossing,
want de man was hopeloos verwond en ieder oogenblik dat wij
hem langer moesten meesleepen was slechts eene verlenging
van zijn droevig lijden.
Het was reeds half twee, toen een verward rümoer van stemmen
en het hoütkappen voor ons uit, ons deed vermoeden,
dat wij de plaats naderden, waar de voortocht had-halt ge-
houden. Werkelijk kwamen wij weldra aan een vrij diep dal,
waardoör een frisch beekje liep, en zagen de koelies op de
hellingeil der heuvelruggen gelegerd, terwijl overal vuurtjes
vlamden onder de prutteiende rijstpannetjes. Het gezicht van
helder stroomend water was een heugelijke gewaarwording, in
tegenstelling met het bruine möerasvöcht, waarmee wij ons tot
nu toe hadden moeten behelpen; de reuk van eten prikkelde'
onze hongerige magen en de vroolijke zonneschijn in het dal
deed het zijne om ons op te wekken uit de neerslachtigheid
en ongerustheid, waaraan wij ons gedurende den morgenmarsch
niet hadden kunnen ontworstelen. Wij schaarden ons in een
reeks van Wachtposten links en rechts van den weg, en gingen
toen een voor een naar IJzerman toe, dien wij op de overlig-
gende helling te midden der inlandsche hoofden en toekan ram-
bah zagen zittert. Op een open piek vonden wij eenige inlanders
bezig een graf te delven voor Enteng, welke aanblik onze op