van den Controleur Schwartz blijkt, dat zij tusschen Basarah
en Batoe Idjar in den drogen tijd (van Mei tot November)
zelfs niet met een stoombarkas bevaren kan worden. Omtrent
het karakter der benedenrivier, de Indragiri, doet de heer H.
B. de Boer in het Tijdschr. van het Kon. Ned. Aardr. Genoot-
schap, jaargang 1890, uitvoerige mededeelingen. Uit Waarne-
mingen der peilschaal voor Ringat blijkt, dat het verschil tusschen
hoogsten en laagsten waterstand aldaar niet minder dan
5 M. bedraagt.
Het verkeer tusschen de aan de Kwantan gelegen negrieön
heeft nagenoeg uitsluitend längs de rivier plaats.
Omtrent den duur der reizen te water werden verschillende
opgaven ontvangen, die geen waarde "hebben voor het bepalen
van den onderlingen afstand der voornaamste plaatsen. Alge-
meen wordt de tijd veel te lang gesteld.
Wanneer men niet te veel oponthoud heeft met het overladen
van goederen bij de stroomversnellingen, kan men in 6dn dag
gemakkelijk van Doerian-Gädang Loeboek-Ambatjang bereiken.
Wij gebruikten bij hoogen waterstand van eerstgenoemde
plaats tot Padang Tarab nagenoeg 5f uur, omdat wij op verschillende
plaatsen stilhielden, maar daarvan voeren wij slechts
2f uur.
Van Padang Tarab naar Loeboek Ambatjang duurde de over-
tocht uur.
De Arabier Baosman, door den Gouverneur van Sumatra s
Westkust naar Basarah gezonden, beschrijft de rivier tusschen
Loeboek Ambatjang en Loeboek Djambi als zeer kronkelend,
van daar tot Taloek als minder gebogen, maar verderop tot
Basarah als bij voortduring geweldig slingerend en de oevers
aan tastend. Tot Basarah en~ Batoe Injar moet de algemeene
strekking nagenoeg recht wezen.
Baosman voer van Kota toea naar Goenoeng in 4 uren, van
Goenoeng naar Loeboek Kaboen in 1 uur, van Loeboek Kaboen
naar Taratak Anau in 3 uren en van Taratak Anau naar Basarah
in 3 uren, te zamen van Kota toea tot Basarah alzoo in
11 uren.
Van Basarah naar Tjeranti besteedde hij 33 uur.
Wil men den vaartijd als maatstaf van afstand gebruiken,
dan dient men behalve op den loop der rivier, 00k op de stroom-
snelheid te letten, die blijkens eigen waarneming in het boven-
gedeelte op vele plaatsen 3 ä 3,5 M. in de seconde bedraagt,
maar benedenwaarts natuurlijk sterk vermindert.
Alle zijrivieren der Kwantan zijn voor kleine prauwen be-
vaarbaar. Ze hebben over het algemeen een beperkt stroomge-
bied. De belangrijkste zijn de Oeloe en de Pangean links, de
Käring, de Binoeang en de Tangantan rechts.
De oevers der Kwantan zijn meerendeeis laag en worden öp
verschillende plaatsen bij hoogen rivierstand onder water gezet.
Op den linkeroever wordt het terrein meer landwaarts in heu-
velaehtig en loopt het langzaam op. De waterscheiding met de
Kampar ligt op 6 tot 18 K. M. van de rivier verwijderd; hier en daar
naderen uitloopers den kant van den stroom, zooals bij Goenoeng.
Bezuiden de' Kwantan schijnt de streek slechts weinig golvend
te wezen. Tusschen Tandjoeng Käling en Loeboek Ambatjang
vmdt men echter een hoogen rüg, die als de meestegebergten
van Midden-Sumatra in de richting Noord Noordwest i^fZuid
Zuidoost loopt en waärop behalve de bronnen van de Batang
Käring, de Soengei Tambang, de Batang Tangantan en eenige
kleinere beekjes, waarschijnlijk 00k die van de Batang Patei
gelegen zijn.
Zijne voortzetting zou deel uitmaken van de hoofdwaterschei-
dmg tusschen de Kwantan en de Bafang Hari, die van af de
bocht bij Sigoentoer op körten afstand evenwijdig aan laatst-
genoemden stroom blijft.
Andere meerendeeis läge terreinverheffingen bepalen de verschillende
stroomgebieden, zoodat hare hoofdrichtingen uit den
loop der rivieren kunnen worden afgeleid.
De landwegen zijn gewoonlijk siechte voetpaden, waarin
ru§igen en duikers te vergeefs worden gezöcht.
Van de Gouvernementslanden voeren naar de Kwantandis-
tncten de volgende paden: