scheep.sruimte om in twee tochten al onze bagage de rivier af
te brengen. Wanneer de bidoeks den 23«“ ’s morgens afvoeren,
konden zij in den av.ond van den 24sten terug wezen en met
ons den volgenden dag de rivier. weer afzakken. De 260 personen
van ons gevolg moesten over land gaan. Omtrent de route,
welke door hen gevolgd moest worden, verkeerden wij in twijfel.
Hoewel de rechteroever daarvoor scheen aarigew.ezen, beweerde
Datoek nan Bandara; dat er längs den linker een goed pad
liep van Padang Tarab over Soempoe en Moedik.Oeloe naar
Loeboek Ambatjang en dat hem iemand bekend was, die als
gids kon dienen. De algemeen gebruikte weg daarentegen
voert over de Binoeang en de Soengei Poeakat naar de Batang
Käring, aan welker overzijde bij Loeboek Koppik overnacht
wordt, om den volgenden dag een bergrug, den Boekit Batoe
Bandang over te trekken en naar Loeboek Ambatjang af te
dalen. Voorloopig werd besloten den gids op te sporen en zijn
voorwaarden te vernemen.
„Gedurende den marsch van Paroe naar de Kwantan, had
de opzichter van Raalten den afgelegden weg (met meetketting
en kompas) opgemeten. Wij moesten nu trachten aan te slui-
ten aan de opneming van den topographischen dienst. Op de
meest welwillende wijze was door dezen, zoodra spoorwegaan-
leg door de Kwantanvallei ter sprake kwam, een opnemer belast
met het vervaardigen van een kaart der rivier tot Ajer
Pingai. Vandaar uitgaande zou van Raalten den volgenden
morgen met twee of drie kleine prauwen het werk voortzetten.”
M a a n d a g 2 3 F e b r u a r i .
Evenals vorige nachten, regende het 00k' in .dezen weer bij
stroomen, maar gelukkig bleek het nieuwe dak . ohzer woning
daartegen goed bestand. De vreedzame en welwillende stemming
der inwoners veroorloofde ons: ongestoord en bnbezorgd
in de omliggende bosschen rond te zwerven. Bij die wandelirag
gen bezochten wij de bovengemelde hanenvechtplaats,: waar
echter op dat oogenblik niets aan dé hand was. In dé kampong,
die geheel m e t een stevig'bamboehek ompaggerd-was,
trachtten wij niet door te dringen, om den inwoners geen reden
tot verstoordheid te geven. Dat zij niet onze komst ingeno-
men waren, bewezen zij door in grooten getale ons kamp te
bezoeken.
(R. IJ.) „In de eerste plaats- de
stroom van zieken, die in iedere
negrie wonderen verwacht van de
Eüropeesche wetenschap, zooals wij
Europeanen dat zoo dikwijls doen
van de inlaridsche. Ook hier ont-
braken de vrouwen en kinderen niet,
jonge en knappe moeders vroegen
hulp voor hare wurmbuikige of met
booze zweren bedekte spruiten.
Door de ondervinding der eerste
reis geleerd, was de voorraad ge-
neesmiddelen daarop berekend. Na-
tuurlijk bleven wij nimmer in ge-
breke bijstand te verleenen; waar
onze kunst te kort schoot, werd met
het ernstigste gezicht iets doodon-
schuldigs toegediend. Onze Chinee-
Sche heelmeester dokterde er ijve-
rig op los en leverde plechtig het
ziekenrapport aan den „toean besar”
der expeditie in.
„Bij het aanbreken van den dag
I , werden alle koelies verzameld en
V rö uw uit Tandjong K a lin g (naar
eene p h o to g r a p b ie ^ - in ploegen verdeeld, die elkanaer
bij het stampen zouden afwisselen. Weldra waren de beschik-
bare rijstblokken neergelegd op een nabijzijnden heuvel vöör
de karbouwenkraal, waarin de te bewerken padi was opge-
schuurd. En nu ging men lustig aan den arbeid, aangemoe-
digd door den Toeankoe van Soengei Poear en den djaksa van
Sidjoendjoeng.