rechten, welke in de Gouvernementslanden op Sumatra op de
onbebouwde gronden worden uitgeoefend,” ten aanzien van dat
punt wordt medegedeeld.
. Bebouwde gronden als sawahs, ladangs, tuinen, woonerven,
enz. zijn in den regel het eigendom der familie. Zij kunnen ver-
kregen worden door erfenis, verpanding, schenking en door
eerste ontginning.
Onbebouwde of woeste gronden zijn het gemeenschappelijk
eigendom der negrie, voor zoover ze niet aan bijzondere perso-
nen toebehooren. Ieder ingezetene mag daarin hout kappen,
jagen, boschproducten verzamelen zonder eenige betaling ver-
schuldigd te zijn.
De landbouw vormt het hoofdmiddel van bestaan en web
voornamelijk de rijstbouw, die op hoogst primitieve wijze ge-
dreven wordt.
Sawahs komen weinig voor; meestal legt men ladangs aan.
Toch is de oogst, dank zij de vruchtbaarheid van den bodem,
in goede jaren voldoende voor de behoefte; bij mislukking wordt
rijst uit de Gouvernementslanden ingevoerd.
Verder worden geteeld tabak, koffie, suikerriet, gambier,
indigo, kapok, djagoeng, obi, klappers en andere vruchten,
doch met uitzondering van gambier, wordt geen dezer artikelen
uitgevoerd. Van de koffie worden de bladeren gebruikt tot het
bereiden van koppie daoen; vroeger werden de vruchten'in
kleine hoeveelheid naar Indragiri gebracht, maar de aanplan-
tingen zijn in de laatste jaren bijna geheel te niet gegaan. De
tabak moet van goede qualiteit zijn, doch de uitgestrektheid
der aanplantingen onvoldoende, zoodat invoer uit Pajakombo
plaats heeft1). Klappers vinden hun weg naar Indragiri; olie
wordt alleen voor eigen behoefte aangemaakt.
Andere middelen van bestaan zijn het drijven van handel,
het verzamelen van boschproducten, het fokken van vee, het
bewerken van metalen en het weven van kleedingstukken.
Als voornaamste Boschproducten kunnen genoemd worden
’) Contrôleur v an Delden.
gëtah , was, rotan, gaharoehout, tanah kèwi (roode aarde), ratan
sago (vooral in Loeboek Djambi en aan de Batang Paranap),
enz. Ze worden uitgevoerd naar Ringat en Singapore.
De veestapel is aanzienlijk, en de uitvoer van runderen van
groote- beteekenis. De djawies zijn talrijker dan de karbouwen,
terwijl men in de Batang-Hari-streken het omgekeerde aantreft.
De Contrôleur Twiss maakt de opmerking, dat het vee uit de
Kwantanlanden (in groote troepen o. a. te Koemanis ter màrkt
körnende) aan touwen van rotan wordt geleid , daarentegen het
vee uit de Batang Hari aan touwen van arènvezel (tali idjoek)
en geeft het ontbreken van arènboomen als oorzaak daarvan op.
Paarden en schapèn worden niet aangetroffen, geiten wel;
kippen in grooten getale, eenden niet.
De inlandsche nijverheid Staat op lagen trap. Smeden zijn er
niet veel, en hun fabrikaat is grof en siecht. Wapens worden
weinig aangemaakt, meer ingevoerd. .
Geweren, meest van zeer verouderd model, vindt men in
menigte ; 00k kruit en lood moet niet ontbreken. Hier en daar,
vooral bij de woningen der aanzienlijken, staan lela’s, kleine
kanonnen.
De kopergieters leveren beter werk; de tjalempoengs uit de
Rantau Kwantan zijn zeer gewild om hun helderen klank.
Dé weinige goudsmeden zijn allen afkomstig uit de Padang-
sche Bovenlanden. Goud wordt hier en daar bij laag water uit
de Kwantan gewasschen, maar voornamelijk uit de Soerigei
Pandjang en de Soengei Tambang Tarab, de laatste een zij-
rivier van de Batang Patapahari.
Aarden potten worden o. a. te Tjeranti gebakken.
Van eene ontginning van delfstoffen is nergens sprake; in de
oevers der rivier vindt men bij Tjeranti bruinkolen en in de
nabijheid dier negri een petroleumbron.
De vrouwen weven zeer grove kleederen voor eigen gebruik;
.. De voornaamste artikelen van invoer zijn: manufacturen,
ijzer-, koper- en aardewerk, drogerijen, kramerijen, sirihkalk,
kruit, geweren, zout, enz.
De contrôleur Twiss noemt 00k opium, dat wordt doorge