stiger werd en d e ‘droge plekjes geheel gingen on'tbreken. Heel
vroolijk was dit vooiruitzicht niet; het vermocht echter niet de
algemeene opgewektheid te verjagen, die b i j 't weerzien van
v66r- en ächterhoede in ’t middag-bivouac en avondkamp, dien
dag eh alle volgende bleef heerschen.
Geduld en bedaardheid, die deugden konden wij den gan-
schen dag ruimschoots beoefenen; — wie na eindeloos getob
over worteinetten en gebagger in den weeken, warmen modder,
in arren moede met een koenen sprong over een poel wilde
wippen, kon zeker zijn, dat zijn voet bleef haken tusschen lis-
wortels of achter een door den modder kruipende liaan en dat
hij tot straf voor zijn ongeduld voorover sloeg in de bruine
pap, met zijn handen in de doorns en een klap van zijngeweer-
loop tegen ’t achterhoofd. Geduld, wanneer de voet wegschoot
tusschen de wijkende wortelkluwens en men half zittend voorover
kwam te liggen op de molmende bladermassa daarbovenT
het hielp toch niets of men rukte en spartelde; slechts lang-
zaam en omzichtig kon men zijn ingeklemde onderdanen weer
loswoelen en een steviger plekje opzoeken om ze te doen steu-
nen. Geduld, en 00k'voorzichtigheid! want een verzwikte voet
of gebroken knie was zoo licht te halen in deze onzekere on-
derlaag van dünne glibberige wortels, vermolmde stammen’,
borrelende modderpap en rottende bladeren — en het vooruit-
zicht om in dien pijnlijken toestand gedurende vele lange da-
gen gedragen te moeten worden door eenige waggelende,
schokkende en struikelende koelies, was voldoende om iemand
een koude rilling van angst te bezorgen.
Hoewel het bezwaarlijk was, om nog eenige verdere aan-
dacht te schenken aan de omgeving, behalve het zoeken der
plekjes waar men zijn voeten zou neerzetten en zijn handen
vastklemmen, zoo maakten wij töch van ieder oogenblikje van
stilstand gebruik om den zonderlingen plantengroei rondom ons
te bekijken. In de eerste plaats speurden wij naar eenig teeken
van verandering, dat ons de hoop kon schenken om spoedig
den grens van ’t moeras te bereiken. Telkens meenden wij op
te merken dat de bodem droger werd of het plantenkleed een
minder moerasachtig karakter aannam, maar telkens weer ver-
dwenen die günstiger verschijnselen en hernam het oude dras
zijne heerschappij. Hoezeer ons dit 00k verdroot, zoo konden
wij toch onze belangstelling niet onthouden aan de hoogst
inerkwaardige bosch- en bodemvorming, waardoor wij ons een
weg baanden. Hoe diep wij 00k peilden, op vasten grond vermochten
wij niet te stuften. In het kamp van den vorigen avond
hadden wij een recht, glad bekapt boomstammetje zonder
eenige moeite tot een diepte van 7 M. in den modder kunnen
steken. Er was dus een groot onderscheid met de ondergeloo-
pen bosschen ten zuiden van de Kampar längs de Sigati, waar
de bodem uit zand of stevige leem bestond en blijkbaar ge-
woonlijk droog stond. Hier bevonden wij ons integendeel op
een soort van veenlaag, die als een reusachtige spons het water
opgezogen hield. Daarmee stemde overeen, dat wij in de geu-
len en plassen geen spoor van stroom konden ontdekken; er was
echter reden om aan te nemen, dat door de geheele dikte der
laag heen een zeer langzame voortbeweging van het water
plaats vond, in verband met het stijgen en dalen der rivier. .
Gedeeltelijk om ons te troosten over ’t uitblijven van alle
kenmerken, die Op een verbetering in den toestand wezen,
kwamen wij op de gedachte, dat deze juist hoe langer hoe on-
gunstiger moest worden, hoe meer wij den rand der hooge
gronden naderden, en dat ten slotte aan dien rand zelf het
steeds dieper wordende moeras in een stroompje dat het water
afvoerde moest eindigen. Deze hypothese had het ontegenzeg-
gelijk voordeel, dat ze ons met gelatenheid, ja zelfs met blij-
moedigheid vervulde tegenover de altijd weer zieh, herhalende
modderpoelen, wortelkluwens en doornranken. „Ook dit alles is
ten goede!” riepen wij elkaar lachend toe, als een onzer lag
te spartelen in de. brei, vruchteloos trachtend zieh los te ma-
ken uit de taaie, zwiepende, kronkelige luchtworteis, die als de
vangarmen van slijmerige polypen zieh redeloos overal omheen-
strengelden en als met zuignappen vastzogen. En tot onze niet
geringe voldoening kwam onze hypothese ditmaal schitterend
U*G ofschoon ons later bleek dat het ook best anders kon,