was niet meer te ontgaan, maar tot onze vreugde verzekerden
onze berichtgevers, dat niet ver van onze legerplaats een pad
rechts afsloeg, dat op den grooten weg tusschen Pangkalan
Lelandajoen en Pangkalan Balei Mempoerà uitkwam, en waar-
langs wij in één dag het laatstgenoemde plaatsje konden bereiken.
Bij onze ontmoeting met André de la Porte en Fokker te
Langgam hadden dezen ons verteld, dat van 15 Maart af,
iederen avond te 6 uur, op de benting te Siak een kanonschot
zou gelost worden, met het doel ons te verwelkomen, zoodrawij
ons genoegzaam in de nabijheid bevonden. Dien avond trachtten
wij te luisteren of dit schot reeds voor ons hoorbaar zou zijn,
maar het grommen van den donder belette elke waarneming.
Volgens de inboorlingen huisden in het kreupelbosch, datons
kamp omgaf, dikwijls tijgers : er werden dus nabij de pondoks
groote vuren aangelegd.
Nauw hadden wij ons door een bad in het kleine beekje, te
midden van plechtig oerwoud, verkwikt, toen het onweder met
ongemeene hevigheid losbarstte en ons binnen ons tentje dreef,
M a a n d a g 30 M a a r t .
(R. IJ.) „Wij hadden onzen gids van den vorigen dag, 00k
nadat zijne onbekendheid met den weg gebleken was, kalm en
welwillend behandeld en hem ’s middags het beloofde geschenk :
2 dollars, uitbetaald; daaraan was -het zeker toe te schrijven,
dat lang voor het aanbreken van den dag reeds drie andere
personen gereed stonden om zijn taak over te nemen.” ~
Een dezer drie braven bracht zelfs een mandje met kippen-
eieren mee, waarvan merkwaardigerwijze niet meer dan de
helft bedorven was, en daaraan hadden wij te danken, dat
wij dien tweeden Paaschmorgen naar goed Europeesch gebruik
eieren aten.
De weg voerde in den aanvang door een onafgebroken reeks
van verlaten ladangs, van tijd tot tijd afgewisseld door kleine
akkers, waarop hier en daar woningen verstrooid lagen. Om
ieder huis was een aanplantje van suikerriet, en terzijde stond
de schroefpers voör het uitknijpen vän het zoete sap. Opmeer-
dere plaatsen zagen wij de sporen van talrijke kudden olifanten ,
'en van de verwoestingen die deze ongenoode gasten in de
aanplantingen hadden aangericht. Blijkbaar weet de vérspreid
wonende en siecht gewapende bevolking der Talangs zieh tegen
deze lompe dikhuiden niet te verdedigen, die dikwijls in één
nacht de vrucht van maandenlangen arbeid geheel vernielen,
daar al wat niet verslonden wordt in dartelheid wordt vertrapt.
0°k verschnürende dieren moeten hier niet zeldzaam zijn ; voor
körten tijd nog was de vader van een onzer gidsen door een
tijger overvallen en verscheurd.
Hadden wij den vorigen middag te veel noordelijk geloopen,
heden voerde ons de weg sterk Z. O., zoodat wij zelfs den rand
van het Pelalawan-g'ebied opnieuw raakten , ’tgeen uit de zuide-
lijke stroömrichting der beekjes kenbaar was. ’t Onvermijdelijke
gevolg was natuurlijk weer, dat de weg telkens door rawangs
voerde; gelukkig waren zij niet brèed of diep, en bovendien
behoorlijk overbrugd door reeksen van omgehouwen boomstammen.
Wij vorderden dan 00k zeer voldoende, en kwamen tegen
10 uur in een grooten suikerrietaanplant, waarin een fraai
huis van de betrekkelijke welvaart des bewoners getuigde.
Ziende dat het zoete riet de begeerlijkheid onzer koelies wekte,
én zij zichiMiet ontzagën het bij aanmerkelijke hoeveelheden te
stëlen, wapenden Koorders en • ik ons met een ter zake dienende
roede en beletten krachtdadig alle rooverij, terwijl de
reeds gestolen stengels voor het huis van den eigenaar werden
bijeengelegd, en daar tot billijken prijs aan de koelies verkocht.
Dit viel zeer in den smaak van den Talanger, wiens koopmans-
geest zieh in weinige minuten zoodanig ontwikkelde, dat men
vervolgens voor hetzelfde geld nauwelijks de helft ontving van
hetgeen de-eerst aangekomenen hadden gekregén.
Tegen 11 üur kwamen wij uit op een pad, dat in de rich-
ting Z.W.-N.O. liep, en door onze gidsen voor den weg tusschen
Pangkalan Lelandajoen en Pangkalan Mempoera werd ver-
klaard. André, die dezen weg reeds eenmaal had afgelegd,
herkende hem 00k spoedig als zoodanig, en meende dat wij