Aan de overzijde van dien weg werd de uitkapping minder
duidelijk. Wij begonnen te slingeren, nu eens naar het Oosten,
dan weer naar het Westen. Op zeker oogenblik verklaarde
Angkoe Kali dat wij rechtsaf moesten slaan, haaks op de richting
der ’t laatst afgelegde 300 meter. Ik maakte mij ongerüst,
dät de staart der colonne, die ver was achtergebleven, tenge-
volge van Ons heen I en- weer slingeren het spoor bijster zou
worden en loste daarom mijn geweer, toen wij ongeveer 100
meter in de veranderde koers waren vooruitgegaan. Tot meer-
dere zekerheid werd besloten op die plaats te wachten en Angkoe
Kali onder geleide van Koorders terug te zenden.” —
'Hiertoe gaf vooral aanleiding dat Angkoe Kali verklaarde
den weg niet meer te weten en in een boom ging klimmen,
van waaruit hij te vergeefs trachtte naar alle zijden rond te
zien,
Toen ik bij IJzerman was aangekormen en hem vertelde dat
Koorders met Angkoe Kali sleehts een eindweegs terug waren
gegaan, om bij den hoek de koelies* op te wachten, werden
beiden teruggeroepen-, daar de colonne nu langzamerhand be-
gon op te dagen en dus voor verdwalen geeh gevaar meer was.
IJzerman verhaalt verder: (R. IJ.) „Moedeloos vroeg onze
leidsman Angkoe Kali nu vergunning om naar Loeböek Am-
batjang terug te keereh, maar dat kon onder geeh voorwaarde
toegestaan worden. Ik zeide hem niet te begrijpen hoe hij zoo
iets durfde vragen. „Waren wij! zijne babans (toevertrouwde
lasten) niet geweest en hadden wij hem! niet gevolgd längs
nimmer begarie paden in vol vertrouwen op zijne leiding? Was
hij dan niet beschaamd om in de negrie te komen. Wat moest
hij antwoorden 'op de vraag: wat hebt gij met onze vrienden
gedaan. Hoe maken die hetjizijn zij dood of levend?”
„Angkoe Kali zweeg, Datoek Padoeka Radja glimlachte,
maar beiden keken verwonderd op, toen ik vervolgde: „Angkoe,
nu gij den weg'niet meer weet, zal ik hem u wijzen. Neem
uw kapmes en volg mij.”
„Deze mededeeling bevatte geen grootspraak, want ik wist
dat er een pad van Kota Toea naar Sarassak in nagenoeg
noordelijke richting ging - — door oostwaarts aan te houden
moesten wij dus daárop uitkomen.” —
Angkoe Kali had blijkbaar weinig zin om aan deze uitnoo-
diging tè voldoen. IJzerman sloeg op hem niet de minste acht
meer, om des te duidelijker te doen uitkomen, dat hij hem
ontberen kon, en noodigde Koorders en mij uit met hem den
weg te gaan zoeken. Ofschoon wij sederi den vroegen morgen
geen eten of drinken hadden gehad, waren wij' natuurlijk gaarne
daartoe bereid en verkwikten ons sleehts even met een stukje
der nooit volprezên Bensdorpsche chocolade-tabletten, die ons
tot Siak toe iedeasen morgen den langen marsch, in den let-
terlijken zin vàn ’t woord, verzoet hebben. Wij trokken onze
kapmessen, bevalen onzen jongenS hetzelfde te doen, en voort
ging het, op ’t kornpas het dichte woud in.. Bakhuis werd met
de verzamelde colonne achtergeläten om te koken en ons
éenig eten te sturen, zoodra wij bericht zonden. Het bosch was
hier hoogstammig en vrij moerassig ; blijkbaar bevonden wij
ons op een piek waar in langen tijd niet gekapt en geladangd
(rijst gezaaid) was. De voor mij nieuwe gewaarwording om in
een ongerept woud een pad te moeten banen , gaf mij geen
geringe- emotie. . W ij kapten dan ook dat het een. aard had
en waren dientengevolge in een oogenblik uitgeput, zoödat ik met
stijgende -beklemdheid mijn felik altijd door tegen den zieh
steeds gelijk blijvenden doolhof van groen en stammen voelde
stuiten. Maar ziet, na nog geen twirttig minuten in ’t-zweet
Onzes aanschijns en met al de woede van nieuw’elingen op lianen,
rottans en jonge boompjes• te ■ licbbcn ingehouwen, juichten wij
op eens: „een wcg> een'wég” ! Èen fraai voetpad kwam schuin
ons spoor snijden. „Dit is de weg naar Sarassak ,” zeide IJzerman
kalm, alsof hij er meer geweest was, „dien weg hadden wij
van Loeboek Ambatjang af reeds moeten volgen.” Onmiddellijk
werd een onzer jongens met een briefje aan Bakhuis terugge-
stuurd-, om de heugelijke tijding aan de achtergeblevenen mee
te deelen, terwijl wij een eind verder schreden en daar tot
orrze vreugde een helder beekje troffen. Wij vlijden ons hier
neer, en alsof alle goede dingen tegelijk moesten komeu, zagen