die de hooge kruinen der Timbaloen-boomen vertoonen, danken
ze echter noch aan loof noch aan bloemen, doch aan
de gevleugelde vruchten, waarmede zij thans zijn bedekt. Die
kleur ziet men ook aan de vleugels der Dipterocarpus-soor-
ten, wier vruchten men als reusachtige vlinders nu en dan
omlaag ziet zweven. Een grijsbruin neemt men waar aan de
onderzijde der bladeren van Durio Zibethinus L ., van Pterosper-
mum diversifolium Bl. en van Pterospermum suberifolium Willd.,
alle drie hooge boomen. Sneeuwwit steken tegen het groene
loof de bloempluimen af van Pometia tomentosa T. et B. en
Peronema canescens Jack. Die van de laatste, soms wel een
meter lang, herinneren aan de bloemen van den naverwanten
Djatti-boom, Tectona grandis L. f., welke echter in Equato-
riaal Sumatra nergens schijnt voor te komen.
Boeit ons de schoonheid van het tropische woud door de
groote verscheidenheid van kleuren en tinten, niet minder wordt
daartoe bijgedragen door den rijkdom van vormen der gewas-
sen, die het samenstellen. V66r alles wordt de aandacht ge-
trokken door de hoogte der boomen, die bij sommige individuön
wel van 40—60 meter bedraagt, terwijl de gladde stammen,
die een middellijn hebben van 100— 150 c. M., zieh eerst op 30
meter boven den grond beginnen te vertakken. Zulke reuzen
vindt men bijvoorbeeld onder de volgende soorten: Alstonia
scholaris Br., Sterculia spectabilis Miq., Neesia altissima Bl.,
Dipterocarpus littoralis Bl., Dipterocarpus appendiculatus Scheff.,
Paroshorea lucida Kurz., Pangium edule Reinw., Pterospermum
suberifolium Bl. , Parkia intermedia Hassk., Sloetia Sideroxylon
Teysm. et Binn.', Artoearpus Blumei Tr6c., Cedrela serrulata
Miq. enz. Niet allen is dat karakter echter eigen. Verstrooid
in het woud staan hier en daar kolossale exemplaren van
verschillende Ficus-soorten, die hun reusachtig voorkomen niet
ontleenen aan hunne hoogte, doch aan hunnen omvang, daar
de stammen, grootendeels uit onderling grillig vergroeide
luchtworteis gevormd, soms een middellijn hebben van tien
of meer meters. Men vindt daarentegen körte, dünne, zuil-
vormige stammen bij een veel voorkomende boomvaren, een
Alsophila^soort, en evenzoo bij een paar palmen, waaronder
Arenga obtusifolia Mart. Dünne stammen, die zieh slechts eens
of weinige keeren vorksgewijs vertakken, vertoonen de Araliacee
Arthrophyllum diversifolium Bl., de Bignoniacee Oroxylon Indi-
cum Bl. en een Pandanus-soort, Pandanus furcata Roxb. Knoes-
tige, kromme stammen, die zieh laag bij den grond in onre-
gelmatig gebogen takken verdeelen, vindt men bij Dillenia
Sumatrana Miq. Verder worden aan den rand van de Kwan-
tan vaak läge boschjes gevormd door heesterachtige exemplaren
met dünne kromme takken van een nieuwe soort van het
geslacht Aglaia, uit de familie der Meliaceae en van eene
Myrtacee uit het geslacht Eugenia L. Hoe groot echter de
verscheidenheid zijn möge der hier voorkomende boomvormen,
er ontbreken hier twee typen die eigen zijn aan de periodiek
of voortdurend onder water staande bosschen, n.l. de boomen
op hooge, steltvormige wortels, en die met de eigenaardige
naar boven gerichte ademhalingswortels, welke wij op een
ander gedeelte van onzen tocht zoo dikwijls te zien kregen.
De krönen der woudboomen van het oerbosch zijn over het
algemeen krachtig, ontwikkeld, dank zij de volle insolatie der
krumen ten gevolge van den stand der boomen, die amphi-
theatersgewijze om den steilen oever gerangschikt zijn. Bij de
kleinere boomen zijn er echter, vele die zieh door een kroon
van geringen omvang of groote ijlheid kenmerken. Evenals
elders zijn ook hier de kruinen der groote Ficus-soorten zeer
dicht en omvangrijk, niet minder is dit het geval bij vele der
zooeven als woudreuzen gekenschetste boomen, zooals bij Pangium
edule Reinw., Parashorea lucida Kurz., Alstonia.calophylla
Miq. enz.
Gelijk er verschil valt op te merken in het voorkomen van
stam en kroon, zoo is er ook veel verscheidenheid in den vorm
der bladeren. Als type geldt over het algemeen een enkelvou-
dig eivormig oflangwerpig blad. Meer rondachtig of hartvormig
is het echter bij Kleinhovia hospita L., Mallotus Cochinchi-
nensis Lour., Mallotus floribundus Müll.-Arg. en Hömalanthus
popuhfolius Grah. Veel grooter en langwerpig. of rondachtig,