dan zal men zieh wel kunnen begrijpen, dat de eindindruk
dezer omgeving, na dagenlang er in verkeerd te hebben, saai,
doodsch en droefgeestig is.
Voor mij persoonlijk voegde zieh bij deze ontstemming nog
de teleurstellende overtuiging, dat ik in deze bosschen bijna
geen enkel dier zou vinden. Wel was ik op een schrale vangst
eenigszins voorbereid, want ik had bij mijn verblijf in de Pre-
anger en op Deli veel in oerwouden gezöcht en mij steeds ver-
baasd over het gering aantal dieren, die men er in kan ont-
dekken. Maar zoo arm aan zichtbare bewoners als de grond
van dit bosch bleek te zijn, had ik er nog geen aangetroffen.
Bovendien was de wijze waarop wij er doorheen trokken: in
een lange rij van koelies over een smal pad, dat door de voor-
hoede moest opengekapt worden, weinig geschikt om rüstig te
verzamelen, daar natuurlijk alles wat vliegen, springen, loopen
of kruipen kon zieh lang uit de voeten had gemaakt vöör de
achterhoede de pla.ats bereikte. Van zijdelings uitwijken was
eenvoudig geen sprake.; het wäre veel te gevaarlijk geweest
het voetspoor der colonne ook ipaar voor een oogenblik uit
het oog te verliezen, daar men te midden van den dichten en
overal geffjkvormigen ondergroei onmiddellijk de richting kwijt
raakte. Maar zelfs van die dieren, welke zieh niet snel kunnen
bewegen, zooals slakken, rupsen, vele kevers, wurmen, sla-
pende nachtvlinders, was nauwelijks een spoor te ontdekken.
Onder de gegeven omstandigheden was mij dit bijna een troost,
want nu ik mijn verzamelblikken, flesschen en netten kwijt was,
en daarbij niet mocht schieten, zou het zeker al heel onaan-
gertaam geweest zijn, als telkens een fraaie vogel, een zeldzaam
zoogdier, een slang of hagedis mij de onmogelijkheid had doen
betreuren om de buit mee te nemen. ’t Eenige wat ik kon doen
en wat eenig resultaat opleverde, was de boomstammen waar-
langs ons spoor ons voerde, na te kijken en de weinige kevers ,
die ik daarop ontdekte, in een paar mij overgebleven flesschen
met alcohol te bergen.
Tegen half elf begon er een buitengewone stremming in
den voortgang der colonne te komen, waaruit wij opmaakten,;
dat de voorhoede op eene of andere bijzondere terreinhinder-
nis was gestooten. Wij hoopten natuurlijk dat het een groote
rivier mocht zijn, die dan zooals wij toen dachten, de Tesso
moest wezen, waaromtrent IJzerman ’s morgens de verwachting
had uitgesproken, dat wij hem in den loop van dezen of den
volgenden dag zouden bereiken. Onze hoop steeg, toen een
koelie Bakhuis kwam roepen om naar voren te komen. Kort
idaarop stuurde hij mij een briefje met den heuchelijken inhoud:
„Amice, wij zijn aan de Tesso, er ligt een boomstam over,
die een natuurlijke brug vormt, ik ben door IJzerman geroe-
pen om eene photographie van den overtocht te nemen.” Met
dit bericht was bij ons de laatste ongerustheid verdwenen, die
anders juist dien morgen weer nieuw voedsel had verkregen
door verkeerd overgebrachte berichten van de voorhoede en
fantasieen van inlandsche hoofden naar aanleiding van versch
gekapte sporen. Ik had, toen wij den eersten dag na den moord
niet onmiddellijk van achteren werden aangevallen, steeds de
vrees behouden, dat men ons aan de groote rivier zou opwach-
ten en bij den overgang bestoken. Later is gebleken, uit de
inlichtingen door IJzerman ingewonnen, dat deze vrees niet
ongegrond was. Nu wij echter waren aangekomen zonder vijan-
den aan te treffen, voelden wij ons geheel gerustgesteld. Toch
zetten wij plichtmatig een kring, van posten uit rondom de
overgangsplaats.
Toen wij aan den oever der rivier kwajnen, viel ons de
breedte erg tegen, zij bedroeg niet meer dan een tiental meters.
Op verschiffende plaatsen lagen omgevallen boomen, die
van den eenen oever tot den anderen reikten en ’t ons onbe-
grijpelijk maakten, hoe deze rivier bevaarbaar kon heeten. Wij
begonnen dan ook reeds een vagen twijfel te gevoelen, of wij
niet te zeer geloofden wat wij wenschten en of deze rivier niet
eerst de Djakei was. Later bleek deze twijfel volkomen juist.
Een der omgevallen stammen was tot een brug gemaakt,
door de takken weg te kappen, voorzoover zij niet tot leuning
konden dienen. De rivier stond boordevol en de stroom was
hevig. De linkeroever, dien wij verlieten, was hoog en zandig