tal onzer cLragers was groot genoeg: den volgenden morgen
verlieten wij Langgam met 280 man.
Als geleider der prauw, waarop de zwaargewonde met zijn
vader .mandoer Taib en zijn krankzinnigen moordenaar bene-
vens ,een zevental zieken naar Pelalawan zoude vervoerd worden
, waar het stoomschip de Bengkalis hen zou afhalen, werd
van Alphen. aangewezen, wiens gezondheidstoestand reden tot
ongerustheid gaf. De contrôleur Fokker zou zieh eveneens.op
het vaartuig inschepen, om van Pelalawan over land naar Siak
te vertrekken en vandaar een convooi rijst, voldoende voor
twee marschdagen, naar Pangkalan Baiei te doen brengen : ons
tegemoet, om ons voor gebrek te vrijwaren, wanneer de tocht
langer duurde dan wij hoopten. De weg, dien Fokker daarbij
te volgen had, was dezelfde, dien André 00k reeds had afge-
legd., n.l. van Pelalawan per sampan (kano) de rivier van dien-
zelfden naam op, . tot Pangkalan Lelandajoeng, vandaar te
voet over droge Talanggronden tot Pangkalan Baiei aan de
Mempoera, en längs die rivier per sampan naar Siak. In twee
dagen kan men dit traject afleggen. Koorders maakte zijne
verzameling van gedroogde planten ter verzending naar Bengkalis
gereed, en vermeerderde die nog zeer belangrijk door
een vaartocht . .op de monding der Sigati (zie zijne schetsen
aan ’t eind van dit boek).
(R. IJ.) „Weder kwam Datoek Bandara een bezoek brengen,
maar nu in gezelschap van den panghoeloe moeda, welkhoofd ,
schoon hooger in rang dan hijzelf, door hem als een onmondig
kind werd behandeld. Werd den panghoeloe iets gevraagd,
dan antwoordde de andere steeds : „och mijnheer, daar weet
hij niets van, hij is nog zoo jong” . Wat de wetenschap van
den panghoeloe betreft., die werd door Datoek Bandara juist
getaxeerd, maar in zijn leeftijd vergiste hij zieh, waarschijnlijk
opzettelijk. Het was toch op het eerste gezicht duidelijk, dat
het jonge mensch minstens tien jaar meer telde dan de zes-
tien die hem werden toegekend,
„Aan beide hoofden droeg de contrôleur op, alle prauwen
uit den omtrek te verzamelen, ten einde den volgenden ochtefid
ons en onze goederen over te zetten naar het punt, van
waaruit André den vorigen dag zijne verkenning had aange-
vangen.
„Nauwelijks waren dezë vrienden vertrokken of de eigenaar
van het huis, waarin wij vertoefden, kwam zieh beklagen, dat
hij de betaling der toegezegde huurpenningen niet had gekre-
gen van Datoek Lela Poetra van Pelalawan, wien André 2 5
dollar had gegeven, om in Langgam het noodige voor oris' in
orde te maken en aan te koopen. Het oude heertje, dat tot
den i5d=” te Langgam gebleven was, had zieh zorgvuldig ont-
houden een cent aan zijn onderhoorigen uit te betalen. Dief-
stal en knevelarij zijn trou wens in het afgelegen Pelalawan aan
de orde van den dag; de mindere man zoekt te vergeefs recht
tegen de willekeur der rijksgrooten en hunne familie. De toe-
stand is er na het wegnemen van den vroeger daar geplaatsten
Europeeschen ambtenaar natuurlijk niet op verbeterd.” —
V r i j d a g 2 0 M a a r t .
Het water in de Kampar bleek nog altijd te rijzen, maar
zeer langzaam; in de laatste- 24 uur was het 7 cM. gewassen.
Reeds vroeg werd al datgene, wat in de vorige dagén was uit-
gezöcht als niet dringend noodzakelijk om mee te nemen, in
de groote zeilprauw geladen, waarop zieh vervolgens Fokker
en van Alphen inscheepten met hunne bedienden en den ge-
vangene, terwijl een kleinere roeiprauw werd bestemd voor het
vervoer van den gewonde en de zieken. IJzerman en André
vertrokken met een flotille van zes sampans naar de noorde-
lijke bocht, en spanden het ijzerdraadtouw van oever tot oever
in de verwachting dat zij hierdoor het overzetten der colonne
gemakkelijker zouden maken. Het spannen van den langen
kabel over het snelstroomende water kostte hun vrij wat in-
spanning, maar hunne moeite was vergeefsch, want toen de
overvaart begon, bleken de prauwvoerders niet sterk genoeg
om zieh längs het touw heen en weer te trekken, engavenzij
de voorkeur aan roeien.