stonden wij weer aan den rand van eeri nieuwen ondiépen dal-
grond met drassigen bodem en hoog bosch : er viel niet te
kiezen of te deelen. Wij moesten er in doordringen, en daar-
mee was aan het laatste sprankje van hoop om Boewatan te
halen, het levenslicht uitgeblazen.
Dit keer scheen ’t moeras zelfs geen eind te willen nemen ;
steeds schuiner en rooder schoten de zonnestralen door ’t zwarte
groen, gouden lichtvlakken sierden de knoestige stammen en
speelden over de bronzig bruine waterplasjes, een vochtige
koelte verkwikte ons na de drukkende middaghitte Jɧ- maar de
droge gronden wilden niet terugkeeren. Voor ons uit begon ’t
gewone geschreeuw en gekap te weerklinken: het kamp werd
opgeslagen. Boewatan was niet bereikt ! Maar tot onze verwon-
dering verstomde dit geraas weer, inplaats van zooals anders
steeds toe te nemen. Wat kon daarvan de oorzaàk zijn? Wij
gisten dat André, de onvermoeide, den strijd met het moeras
nog niet had willen opgeven, en terwijl IJzerman het kamp
liet opslaan, een eind verder was doorgedrongen en een beter
plekje had gevonden, waarheen de colonne opnieuw was opgé-
broken. Onze gissing bleek juist; wij kwamen längs half vol-
tooide pondoks en gingen toen nog wel een half uur verder,
voor wij opnieuw het geraas van ’t kamp vernamen. De nieuwe
piek was vrij droog, maar verder tamelijk onherbergzaam; groote
omgevallen stammen lägen' er over verspfeid, en dicht struik-
gewas belemmerde onze bewegingen. Stroomend water ontbrak.
Van baden of wasschen kwam niets in; het was bovendien
donker toen de achterhoede haar bereikte.
(R. IJ.) „Bij het uitzetten van den afgelegden weg op de kaart
berekenden wij, dat wij nog 2 K.M. van Boewatan verwijderd
moesten zijn; tot onze verwondering bleek deze schatting den
volgenden dag volkomen juist. Tot onze verwondering, want
uit den aard der zaak, munt eene haastige meeting, met een
kompas, in de hand, zonder opstelling, niet uit doorjiauwkeu-
righeid. Slechts groote oefening kan onder zulke omstandig-
heden waarde aan het werk geven: aan die oefening ontbrak
het Bakhuis niet.”
ZONDAG 29 M a ART.
Nog geen 200 Meter hadden wij ons verwijderd van het
vieze, modderige, bedompte plekje, waar wij dicht opeenge-
drongen den nacht hadden doorgebracht, of de hooge gronden
doken voor ons op ! Waren wij den vorigen avond nog maar
een beetje verder geloopen, dan hadden wij een prettig, droog,
ruim kamp gehad :— maar gedane zaken nemen geen keer, in
allen gevalle waren wij blijde dat het moeras niet nog breeder
bleek. Het duurde slechts kort of talrijke slingerende sporen
duidden op de nabijheid van bewoonde streken. De tanda’s
(merkteekens op de boomstammen) onzer voorhoede wezen ons
een oostelijk loopend pad als de richting, die de colonne had
ingeslagen. Het voerde onafgebroken door fraai hoog woud;
hier en daar over kleine oppervlakten geveld, tot het aanleggen
van tegalans (rijstvelden); dan daalde het weer a fin ravijnen,
en was op de gebruikelijke wijze belegd met overlangs aan-
één gevleide boomstammen, maar alles was nieuwer, degelijker
en minder vervallen dan de tot nu toe door ons gevolgde
sporen. Daarop kwamen wij längs een huis in aanbouw, wat
ons opnieuw versterkte in de meening, dat wij nabij Boewatan
waren. Nog altijd echter hadden wij geen enkelen bewoner
ontmoet, maar na een paar uur marcheerens zagen wij op eens
twee inlanders uit een zijpad ons tegemoet treden. Hun gezicht
was goedig, maar hun voorkomen bijzonder schamel ; zij hadden
niets aan dan een kort broekje, dat uit niet veel meer dan
aaneengelapte lompen bestond. Een hunner droeg een mand
op zijn rüg en een piek, de ander een vischfuik en een smeu-
lend half verkoold stuk hout. Beiden hielden een bloot kapmes
(ladin) in. de hand, waarvoor zij geen schede op zij voerden.
Wonderlijk klonk mij hun antwoord in de. ooren, op onzevraag
wat zij waren : „ada orang-oetan” (wij zijn boschmenschen). Zij
vertelden ons, dat wij zeer nabij Boewatan waren : de weg zou
zieh weldra in tweeën splitsen, en dan moesten wij den linker
tak houden. Hun mededeeling kwam uit, maar op het deelpunt
zagen wij aan de tanda’s, dat de colonne den rechter tak had