achtige stengels, die eenige meters lang worden, en lange smalle
bladeren, van een ä twee voet lengte. Deze dakbedekking
houdt, naar men mij meedeelt, zes jaar. De omwanding der
huizen is meestal boomschors. Alle erven om de huizen heen
hebben een honten pagger voorzien van een trap, waarmede
men, over de schütting heenklimmend, het erf binnenkomt of
verlaat.
„De bevolking is verdeeld in een tweetal soekoes nl. de soe-
koe dämä en de soekoe melajoe. De eerste bestaat : eigenlijk
weer uit twee soekoes, die ieder onder een eigen hoofd staan.
De namen der drie hoofden zijn Bendahra, Lelakajoe en Ka-
redjan. De poetjoek negri, die den titel voert van panghoeloe
besar, wordt steeds gekozen uit een der onderdeelen van de
soekoe dämä, en is een kamanakan (zusterskind) van een der
hoofden dier onderdeelen. Personen behoorende tot het eene
onderdeel der soekoe dämä mögen huwen met leden van het
andere.
„De panghoeloe besar wordt door alle leden uit de soekoe
melajoe aangesproken met „datoek” . Anderejpersonen uit de
soekoe dämä zeggen „orang kaja”, de overige eveneens „datoek” .
Ouderen uit de soekoe melajoe zeggen tegen het hoofd dier
soekoe „orang. kaja”-, jongeren bezigen „datoek”'.
„Achter den kampong is het terrein heuvelachtig , zandig en.
dus weinig vruchtbaär. De rijstcultuur heeft uitsluitend plaats
op ladangs. De veestapel bestaat uit een veertiental karbouwen.
De voornaamste middelen van bestäan zijn het zoeken van
boschproducten (rottan, dammar, was, getah) en de rijstbouw.
De rivier is arm äan visch, doch wemelt van krökodillen. De
bevolking begeeft zieh dan ook om zieh te baden nooit buiten
de vakken, gevormd door de tüsschen de huizen en den wal
ter verbinding drijvende boomstammen.
„Te Langgam bevindt zieh in het belang der expeditie een
der rijksgrooten van Pelalawan, tot welk inlandsch rijkje Langgam
meer in naam dan inderdaad behoort. Deze persoon heeft
aldaar gronden en dientengevolge ook eenigen invloed. Hij is
een verschrompeld mannetje, zeer armoedig gekleed in een
versleten, gebloemd katoenen broek, die de duidelijke ken-
merken draagt van nimmer gewasschen of verst.eld te zijn geworden,
en, een katoenen baadje, dat openhangend zijn magere
borst geheel bloot laat. De man heeft vrij lange grijze letkken,
waarop een songkoq (maleisch rond hoofddekseï) met breed
goud galon. Zijn gelaat is ongeschoren, en zijne bloote voeten
en gansche persoon en kleeding verraden groote onzindelijk-
heid. Hij is weinig ontwikkeld, of juister zeer onbeschaafd, Zijne
woning bestaat uit een armoedig krot op een vlot gebouwd,
slechts voorzien van een armzalige slaapplaats, als eenig
gemak.”
Behalve door dit hoofd uit Pelalawan, wiens naam Datoek
Lelo Poetra was, werden André en Fokker nog ontvangen
door Datoek Boko-Boko en Datoek Langgam.
De goederen-, door de Chineesche prauwen aangebracht,
waren opgeborgen in een huis en werden bewaakt door den
mandoer van André. Men huurde nog een tweede huis nabij
den oever, voorzien van een ruim voorplein, dat daardoor beter
geschikt was voor de ontvangst der expeditie. Een bode werd
den volgenden dag (13 Maart) afgezonden naar Pangkalan Ba7
ringin aan de Tesso, waar volgens alle waarschijnlijkheid de
expeditie moest voorbijkomen. De heer de Clercq besloot dezen
man te vergezellen ; — zij hebben echter de expeditie niet
ontmoet, en zijn na haar vertrek ongedeerd te Langgam terug-
gekeerd.H-; .André vertrok-des middags te 1 uur stroomafwaarts
opnieuw näar Pelalawan, om de kist met geld te halen, die hij
daar veiligheidshalve bij den ontvanger der in- en uitgaande
rechten had açhtergelaten. André schrijft over, die reis:.
„Om 4 uur te Rantau Bahroe aangekomen , een kleine op
vlotten gebouwde kampong, gelegen, op den linkeroever der
Kampar.en bewoond door de,bevolking van het verlaten. Bokko-
Bokko, dat een half uur varens hooger op aan den rechter-
oever gelegen was. De Datoek Bokko-Bokko is het hoofd van
Rantau Bahroe.. Hij is een vriendelijk man, die na een bezoek
in zijn huis/met mij naar de woning van zijn zoon roeit, waar