S 4Í2 S
genoodzaakt ons tevredën te stellen met în een prauw stroom-
opwaarts naar den uitersten rarid der wiebelende en glibberige
houtvlotten te varen, waar wij naast een huis gelegenheid von-
den ons te sirammen (met water te overstorten). Wel lagen er
dichter bij den oever kleine vlotten met openingen, waarover
gesloten badkamertjes waren aangebracht, maar daar dezeook
voor andere doeleinden werden gebezigd, vonden wij het baden
op die plaatsen minder verkieselijk. Van die uiterste grens af
konden wij eenige honderde meters bovenstrooms de uitmonding
der Sigati in de Kampar zien.
De rivier was sterk gezwollen, gelijk wij wel verwacht hadden,
na onze ôndervinding aan de Sigati. Naar men beweerde,
stond het water niet minder dan 5 M. boven den laagsten stand,
en toch zou het vroeger nog een paar Meter hooger geweest
zijn. Een aantal huizen stonden dan 00k rondom in ’t water en
waren slechts per kano te bereiken. IJzerman plantte dadelijk
bij aankomst een poetjoek, om de bewegingen van den water-
spiegel na te gaan.
(R. IJ.) „Onze woning stond hoog uit dengrond op nog niet ondergeloopen
tèrrein en had drie
rijen van palen. Twee trappen
voerden naar lage hoüten deu-
ren aan de voor- en achterzijde.
Het dak was van atap, de wanden
béstonden uit boomschors
Venste r ¡n een t a i s te Langgam. en planken ; vensters ontbra-
ken, maar in den oostelijken wand was een langwerpig vierkant
gat gespaard, vérzekerd door vijf spijlen, waarbij een spoor
van versiering getuigenis aflegde voor den kunstzin der bouw-
meesters. De vloer rustte op liggertjes van dun rondhout en
bestond uit een traliewerk van rotan, met uitzondering van een
uit planken gemaakte verhooging tusschen vier stijlen aan de
Westzijde. Naast den ingang bevond zieh de stookplaats en
daarboven eene gelegenheid om het een en ander neer te zetten.
„Zoodra mogelijk werd last gegeven tot den aankoop van een
sappie of karbouw, een jong vet beest, maar dat was gemakm
413 —
kelijker gezegd dan gedaan. De veestapel van Langgam bleek
te bestaan uit ongeveer 20 stuks ' karbouwen, die vrij in de
wildernis 'rondliepen, zoodat het veel moeite kostte ze te van-
gen. Maar geen nood, wij hadden den koningstijgerdooder van
Alphen bij ons, en die trok met zijn buks met ontplofbare
kogels er op uit. Een hadji zou hem een goed beest wijzen;
en die slimme geestelijke kweet zieh zoo uitstekend van zijn
taak, dat hij er in slaagde onzen jager te bewegen een oud
wijfje neer te schieten, dat binnen weinige dagen moest kal-
ven. Bij het slachten kwam een voldragen jong te voorschijn.
Vijfmaal had het dier een doed kalf ter wereld gebracht , het
was nu eene éénige gelegenheid het met voordeel .van de hand
te Zetten en die liet men niet ongebruikt vcorbijgaan. Het
vleesch bleek zoo taai, dat koken, braden noch beiiken hielp
om het eetbaar te maken en zelfs onze hpngerige koelies er
niet in slaagden het te kauwen, zoodat zij kaäl van het hun
toegedacht onthaal afkwamen.” —
De inlichtingen, die André had kunnen inwinn'en over den
noordelijken oever der Kampar, waren,;al zeer onvolledig, en
het gelukte IJzerman niet nauwkeuriger berichten te krijgen.
Blijkbaar werden die streken door de inwoners vän Langgam
nimmer bezocht, en dit boezemde ons meer wantrouwen omirent
hun toestand in, dan wanneer zij, er de schrikbarendsteLverhalen
van hadden gedqan. Daar het toch wegens'de bagage noodig en
bovendien voor de leden der expeditie aangenaam was, om in
Langgam een paar dagen te vertoeven, zoo drpeg IJzerman
aan André op, om den volgenden dag met Radja Labih en
eenige toekan rambah de Kampar over te steken op een plaats
dicht beneden Langgam, waar zij een.ver noordwaarts reikende
bocht vormt, en vandaar het bosch in te dringen, ten einde
zieh van den. toestand te overtuigen en, zoo de moeilijkheden
niet te overwegend bleken, zoover mogelijk een rintas (bosch-
pad) te kappen, waarlangs de expeditie, ten minste een eind-
weegs noordwaarts kon opmarcheeren.
Voor ’t geval dat de moerassen geheel ontoegankelijk bleken,
werden allerlei mogelijkheden besproken, om de expeditie toch