een stuk wit katoen gekocht, waarmede de wanden werden
afgeschoten. Daarachter sloeg men de bultzakken en klamboes
op, zoodat wij een vrij aardige slaap- en zitkamer te onzer
beschikking kregen.
De groote nieuwsgierigheid van het publiek was zeer hin-
derlijk. Zij belette ons echter niet een bad in de rivier te ne-
men, die ongeveer honderd meter breed en over het grootste
gedeelte daarvan vrij ondiep is. Hierbij, evenals bij andere
nog lästiger zaken, komt eenige handigheid in het manoeuvree-
ren met de saroeng goed te pas en is het verständig te denken :
qui se gêne est gêné!
Padoeka en Radja Doebalang hadden het bijzonder druk met
allerlei besprekingen. Zij zakten tegen vier uur de rivier af, om
met den orang gâdang Datoek Padoeka Radja te raadplegen ,
en kwamen niet voor het invallen der duisternis terug.
Baosman bracht zijn vriend nan batoëa in diens woning een
bezoek. De toeankoes hielden cour en verleenden audientie aan
een vrij groot aantal personen uit hun laras, die zieh hier tij-
delijk ophielden. Ook kwam een der datoek nan berampat die
te Moedik Oeloe woont,bij hen zitten, evenwel zonderhenaan
te spreken, maar met een gezicht dat geen woorden noodig had
om uit te drukken, dat hij in zeer onaangename stemming
verkeerde. Van tijd tot tijd gaf hij echter aan zijn kwaden luim
tegen eenige anderen in heftige bewoordingen lucht.
Het negriebestuur scheen in de meening te verkeeren, dat
Datoek si Madjolelo en nan batoea van ons een belangrijke
som gelds gekregen hadden, en riep hen daarom ter verant-
woording. Ieder wilde zijn aandeel hebben. Maar Si Kalandoei
was er de man niet naar om zieh door groot misbaar te laten
intimideeren ; hij en zijn metgezel verklaarden plechtig niet
meer ontvangen te hebben dan de acht rijksdaalders die zij
aan de hoofden hadden afgedragen. Met veel moeite slaagden
zij eindelijk er in zieh te doen gelooven en „het hart der da-
toeks weder koud” te maken.
Eerst toen het donker was geworden kwam Datoek Bandara
van Goenoeng opdagen. Hoewel hij beweerde dat alles bij hem
thuis voor onze ontvangst gereed was, meenden wij daaraan
geen gewicht te mögen hechten, wijl hij de verlangde volge-
lingen niet mede had gebracht. Zijn „vriend” bleef natuurlijk
niet in gebreke daarop onze aandacht te vestigen.
Tegen 7 uur vergaderden de datoek nan berampat op de
balei om onze wenschen te vernemen. Zij zijn tien in getal en
voeren de galars: Simadjolelo, Samponä Maradja, Padoeka
Simaradja, Padoeka Sinaro, Simaradja, Maradja, Siradja, Ba-
gindo Satie, Radja Tiangso en Gobang. De poetjoek negrie
Datoek Sangga Maradja, die te Moedik Oeloe verblijf houdt,
was door ziekte verhinderd tegenwoordig te zijn.
Aan elk der aanwezigen werd een stuk kain aangeboden,
terwijl voor Sangga Maradja een compleet stel kleeren werd
bestemd. Op de vraag als hoedanig deze geschenken moesten
worden opgevat, antwoordde de Toeankoe van Auer dat ze
slechts moesten dienen als bewijs van erkentelijkheid voor de
goede ontvangst.
Onze spreker zette daarna op mijn verzoek het doel van
onze reis uiteen: het vragen van vergunning om in het gebied
van Loeboek Ambatjang opmetingen te doen ten behoeve van
een spoorwegverbinding met Siak, en mocht dit plan ten uit-
voer komen, afstand der benoodigde gronden tegen billijke
betaling.
Het scheen dat de Datoeks hunne houding reeds hadden
bepaald, want onmiddellijk daarop verklaarde Datoek Simad-
jalelo, dat zijn collega’s nader wenschten te overleggen wat
hun te doen stond en dat zij ons den volgenden morgen hun
antwoord zouden mededeelen. Allen namen daarop afscheid en
noodigden Radja Doebalang en Padoeka uit hunne beraadsla-
ging bij te wonen.
Ons gevolg stelde evenveel belang als wij in de beslissing
der tienmannen. Al spoedig wist men te verteilen, dat zij niet
tot eenstemmigheid zouden geräken. In het bijzonder was Datoek
Gobang tegen een günstig antwoord gestemd. Hij scheen een
bijzondere opdracht te hebben van Sangga Maradja, die ook
tegenover ons zieh zijn galar getrouw wilde toonen.