M a a n d a g , i 6 F e b r u a r :.
Na drie dagen het ambt van koeliedrijver te hebben bekleed,
lieten Bakhuis en ik voor heden dat eerebaantje aan van Raal-
ten en van Alphen over en liepen zonder ons onderweg op te
houden aan de spits der colonne, op Tandjoeng Atnpaloe aan.
Zoo kwatn het, dat wij reeds tegen een uur of :o bij ’t draaien
van den weg een prächtige rivier zieh voor ons zagen ontrol-
len, wier schuimende wateren naar ’t Oosten ijlden en die de
Oembilin bleek te zijn. Aan haar linkeroever voerde de weg ons
verder zuidwaarts en deed haar spoedig uit ’t gezicht verliezen,
maar weldra stonden wij ten tweeden male aan haar kant, en aan-
schouwden nu aan de overzijde een grooten en drukken kam-
pong, Tandjoeng Ampaloe. Op een vlot voeren wij over, tege-
lijk met tal vaii passar-bezoekers uit den omtrek, waaronder
T and jo eng Ampaloe.
verscheidene jonge en knappe Maleische vrouwen, die de op-
merkzaamheid van den vreemdeling vooral trokken, doordat
zij een rood kleurtje op hare slechts lichtgeel getinte wangen
hadden. Haar zwarte met rood afgezette kleederdracht verhoogde
dien indruk van blankheid en stak zeer sierlijk af tegen de
helgele slendang (draagdoek) met zwarte patronen versierd.
In Tandjoeng Ampaloe vonden wij Koorders terug, die zieh
in de fraaie groote pasangrahän (= roemah negrie, logeerhuis)
had gevestigd en een paar dagen in den omtrek had gebota-
niseerd. Wij bezochten den drukken passar en verheugden ons
in het welvarend uitzicht van markt en marktbezoekers. Ook
maakten wij een bezoek bij den heer Smit, opnemer van den
topographischen dienst, die ons zeer gastvrij ontving.
Dien middag kwamen de heeren IJzerman, Wijss enWhitton
in karretjes van Batoe Sangkar aan, zoodat nu op den heer
Delprat na, al de leden der expeditie verzameld waren. Met
IJzerman kwam de Arabier Baosman mede, dien wij drie dagen
te voren tusschen Simaboer en Padang Pandjang waren tegen-
gekomen, op zijn terugreis van de onafhankelijke landen, waar
hij de zending naar den Jang di Pertoean (den Sultan) van de
Kwantandistricten had verricht. Den geheelen avond zaten
IJzerman en Bakhuis het verhaal zijner ondernemingen aan te
hooren en op te teekenen. Het officieele rapport bevat daarover
het volgende:
(R. IJ.) , j k (IJzerman) volgde den 1-5den met Wijss en Whitton
en bereikte ’s avonds Fort’ van der Capellen , waar-zieh geen
hötel bevindt, maar ons door de vrieridelijkheid van den Assistent
Resident Rookmaker, :den Militairen Commandant Kep-
per en den griffier bij den rapat van den Heuvel logies werd
verleend. Spoedig na onze aankomst meldden zieh bij mij aan,
de Arabier Baosman en de Toeankoe van Rau-Rau.
De laatste is een man met een goed trouwhattig gezicht
en reeds grijzende hären. Vroeger doktor Djawa, verleent hij
nqg dikwijls geneeskundige hulp, want in de afdeeling van
Tanah Datar bevindt zieh geen geneesheer. Hij is günstig
bekend en verstaat en spreekt vrij gemakkelijk Hollandsch.
Hoewel vereerd door de opdracht van den Gouverneur, zag
hij het gevaar verbonden aan een tocht naar Taloek niet licht